Lowan thema 8 De seizoenen dag 4 herhalen
1 / 48
Lesson duration is: 45 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Wat zijn de herfstmaanden?
A
augustus, september, oktober
B
september, oktober, november
C
oktober, november, december
D
november, december, januari
Slide 3 - Quiz
Wat is dit?
A
de sneeuw
B
de hagel
C
de ijzel
D
de regen
Slide 4 - Quiz
Wat is dit?
A
de mist
B
de regen
C
het onweer
D
de bliksem
Slide 5 - Quiz
Wat is dit?
A
de wind
B
de storm
C
de regen
D
de mist
Slide 6 - Quiz
Wat zie je hier?
A
het thermometer
B
de tempuratoer
C
de temperatuur
D
het temperatuur
Slide 7 - Quiz
Wat is dit?
A
de voogol
B
de vogel
C
de vogul
D
de vogol
Slide 8 - Quiz
Wat zie je hier?
A
de vlieg
B
het vlieg
C
de mug
D
de wesp
Slide 9 - Quiz
A
de mug
B
de wesp
C
de spin
D
de vlieg
Slide 10 - Quiz
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Slide 28 - Slide
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
Slide 32 - Slide
Slide 33 - Slide
Slide 34 - Slide
Slide 35 - Slide
Slide 36 - Slide
Slide 37 - Slide
Slide 38 - Slide
Slide 39 - Slide
Slide 40 - Slide
Slide 41 - Slide
dooien
glijden
vriezen
schaatsen
Slide 42 - Drag question
Het is koud. Het ______ vandaag.
(vriezen)
(vriezen)
Slide 43 - Open question
Ik ______ door de sneeuw.
(glijden)
(glijden)
Slide 44 - Open question
Hij ______ over het ijs.
(glijden)
(glijden)
Slide 45 - Open question
De sneeuw gaat weg. Het ______ vandaag.
(dooien)
(dooien)
