start leesvaardig icm schrijfvaardig P1

Welkom! Fijne vakantie gehad?

Pak vast je schrift, lesboek en leesboek (eventueel eentje van tafel om te lenen)

....en start met lezen.
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Welkom! Fijne vakantie gehad?

Pak vast je schrift, lesboek en leesboek (eventueel eentje van tafel om te lenen)

....en start met lezen.

Slide 1 - Slide

Vandaag:
- Objectieve teksten en subjectieve teksten.
 Aan het eind van deze les weet je wat het is en herken je het  verschil.

- Woordenschat

Slide 2 - Slide

Objectieve tekst
- feiten (controleerbaar)
- schrijver op de achtergrond


Doel: de lezer informeren of
            iets uitleggen

Subjectieve tekst
- mening van de schrijver
- persoonlijke woorden (spannend, goed, leuk, saai, dat moet je doen, ik vind dat...)
- schrijver treedt naar voren
Doel: de lezer overtuigen / na laten denken / in actie laten komen.

Slide 3 - Slide

Objectieve of subjectieve tekst?
1. nieuwsbericht
2. recensie
3. reclametekst
4. tekst uit je biologieboek
5. recept voor appeltaart
6. gebruiksaanwijzing voor het in elkaar zetten van een kast
7. klachtenbrief

Slide 4 - Slide

Opdracht lesboek
WAT? Je leest onderstaande teksten globaal door.
EN DAN? Je bepaalt per tekst of deze objectief of subjectief is.
                    Je legt ook uit waarom.
HOE? In je opdrachtenschrift noteer je je antwoorden.
TIJD? 10 minuten.

Blz. 37 tekst 5                       blz. 38 tekst 8                    blz. 40 tekst 11

Slide 5 - Slide

Opdracht schrijven
Je gaat twee korte teksten schrijven over één onderwerp: een objectieve tekst en een subjectieve tekst. 
Het verschil moet duidelijk zichtbaar zijn.

Het onderwerp van je twee teksten gaat over het volgende televisiefragment:

Slide 6 - Slide

Huiswerk woensdag:
- Schrijf de twee teksten en lever in via Classroom
- Zoek de betekenis op van de eerste vijf schooltaalwoorden (zie Classroom). Noteer de antwoorden achter in je schrift.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Welkom!
Pak vast je schrift, lesboek en leesboek (eventueel eentje van tafel om te lenen)

....en start met lezen.

Slide 9 - Slide

Vandaag:
Wat weten we nog?
Nakijken schooltaalwoorden
Bespreken schrijfopdracht

Uitleg onderwerp, deelonderwerp, alinea, tussenkopje, hoofdgedachte.
Uitleg oriënterend lezen.

Slide 10 - Slide

Wat is het verschil tussen objectieve en subjectieve teksten?

Slide 11 - Open question

Onderwerp, deelonderwerp.       
Elke tekst gaat ergens over: het ONDERWERP.

Een tekst heeft alinea's: een alinea gaat over een onderdeel van het onderwerp. Dit heet het DEELONDERWERP.

Slide 12 - Slide

Hoofdgedachte
Wat wil de schrijver nu eigenlijk zeggen over het onderwerp?

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Opdracht
Blz. 91 tekst 6 lezen (oriënterend)

- Wat is het onderwerp van de tekst?
- Wat is het deelonderwerp van alinea 3?
- Wat is het deelonderwerp van alinea 4?
- Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?
- Wat is de functie van de titel van deze tekst?

Slide 15 - Slide

Huiswerk
Onderwerp: fietsen

Bedenk 3 deelonderwerpen en de hoofdgedachte.

Je hoeft geen tekst te schrijven.

Slide 16 - Slide

26/10: welkom!
Pak vast je schrift, lesboek en leesboek (eventueel eentje van tafel om te lenen)

....en start met lezen.

Slide 17 - Slide

Vandaag
- toetsstof: de leerdoelen. Wat weten we al? -->studiewijzer

- uitleg Publiek van een tekst

- huiswerkopdracht die we voor vandaag hebben gemaakt.

Slide 18 - Slide

Wat weten we? Opdracht
WAT? Elk groepje krijgt een vel papier met daarop één leerdoel.
EN VERDER? Verdeel taken: tijdbewaarder, notulist, presentator.
EN DAN? Je overlegt met elkaar wat je over het onderwerp weet
                   en schrijft dit op het vel papier.
DAARNA? Per groepje presenteer je jullie bevindingen aan de
                      klas. De presentator voert het woord.
TIJD? Maximaal 5 minuten.

Slide 19 - Slide

Leerdoel 3: Publiek van een tekst

Slide 20 - Slide

Publiek
Publiek = voor wie de tekst bedoeld is.
Bijvoorbeeld: jongeren, zwangere vrouwen, gamers, paardenliefhebbers, ouderen, enz.

Slide 21 - Slide

Voor welk publiek is deze tekst bedoeld?
NIEUWS
CO2-UITSTOOT

Coronavirus is – voor nu – goed voor het klimaat
Het is erg, dat coronavirus, maar voor het klimaat lijkt het een zegen te zijn. Althans op korte termijn. 

Slide 22 - Slide

Voor welk publiek is deze tekst geschreven?

Slide 23 - Slide

Publiek van een tekst
1- breed publiek (algemeen onderwerp, bijv. het klimaat)
2- kleiner, gespecialiseerd publiek (de lezer weet al iets van het
     onderwerp, vaktaal gebruikt, bijv. voor motorliefhebbers)
3- voor een kleine groep mensen of een persoon, bijv. vrienden.

Slide 24 - Slide

Boek blz. 43

Maken: opdracht 7.
Hoe? ieder voor zich, fluisteren mag  
Hoe lang? 10 minuten
Klaar? Ga naar opdracht 8 (huiswerk voor woensdag)

Slide 25 - Slide

Fietsopdracht
Welke (deel)onderwerpen hebben jullie bedacht?

Slide 26 - Slide

28/10
Wat gaan we vandaag doen?

- wat weten we nog?
- opdracht (krijg je uitgedeeld)
- morgen oefentoets, leer vast alle toetsstof

Slide 27 - Slide

Welke soorten publiek van een tekst ken je?

Slide 28 - Open question

Waar kun je aan zien voor welk publiek een tekst is bedoeld?

Slide 29 - Open question

2/11: welkom!
Pak vast je schrift, lesboek en leesboek (eventueel eentje van tafel om te lenen)

....en start met lezen.

Slide 30 - Slide

Vandaag:
- herhalen toetsstof
- vragen over de oefentoets?
- opdracht deelonderwerpen en tussenkopjes
- uitleg synoniemen

Slide 31 - Slide

Wat is een synoniem?
huis - woning
fiets - rijwiel
stoel - fauteuil
friet - patat
grappig - geinig
geluid - audio

Slide 32 - Slide

Functie van een titel
- het onderwerp aankondigen (dan weet je dus waar de tekst over gaat)

- de lezer nieuwsgierig maken (dan weet je niet waar de tekst over gaat)

Slide 33 - Slide

Voorbeeld titels
'Het liefste baasje'

'Vingerafdruk verandert toch'

Slide 34 - Slide

Opdracht 
WAT? Je krijgt een tekst uitgedeeld, zonder tussenkopjes.
EN DAN? Per alinea zoek je op wat het deelonderwerp is. Dit noteer je ernaast.
DAARNA? Nadat je het deelonderwerp weet, bedenk je het tussenkopje. Dit noteer je boven de alinea.
KLAAR? Top! Goed gewerkt!

Slide 35 - Slide