Woordsoorten

Programma 8 juni
  • Terugblik
  • Uitleg lidwoord, zelfstandig naamwoord en werkwoord
  • Uitleg bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel en telwoord
  • Opdrachten bij h 4 en 6 
  • Afsluiting
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 40 slides, with text slides.

Items in this lesson

Programma 8 juni
  • Terugblik
  • Uitleg lidwoord, zelfstandig naamwoord en werkwoord
  • Uitleg bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel en telwoord
  • Opdrachten bij h 4 en 6 
  • Afsluiting

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Opdracht filmverslag
  • Je kiest een verfilming van een Nederlands boek naar keuze.
  • Bekijk de film en schrijf aan de hand van vragen een verslag over de film.
  • In een filmverslag geef jij je mening. Gebruik hiervoor de beoordelingswoorden (zie kaart).
  •  Leg je mening uit. Gebruik de woorden: omdat/want
Voorbeeld:
Hoe vond je de film?
antwoord: Ik vond de film interessant, omdat ik nog niets over het onderwerp wist.
of antwoord: Ik vond de film langdradig, want hij duurde wel 2 uur lang en eigenlijk is er niets spannends gebeurd.
  •  Gebruik ook voorbeelden om iets uit te leggen.




Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Opdracht filmverslag
Je kiest een verfilming van een Nederlands boek naar keuze
Bekijkt de film en schrijf aan de hand van de vragen een verslag 
Invullen via de link die jullie vandaag van mij gaan krijgen

Inleveren kan tot dinsdag 15 juni tot 12.00 uur
3 dagen te laat = -1 punt
6 dagen te laat = -2 punt
9 dagen te laat = -3 punt etc



Slide 3 - Slide

D



  • Woordsoorten herhalen 
  • Opdrachten grammatica H5 maken 
  • Samen afsluiten
Vandaag
Opdracht 1 t/m 7
 Huiswerk:
Programma:

Slide 4 - Slide

Tyler

Aan het einde van deze les hebben jullie geleerd
woordsoorten in een zin te vinden en te benoemen
LESDOEL van vandaag: 

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Maken Talent Grammatica 1B en 1C
Blz. 103/104 opdracht 8 t/m 11
Blz.  167 opdracht 1
Blz. 168 opdracht 4
Blz. 169 opdracht 5 en opdracht 7                  

Eerder klaar? Afmaken...
Vraag aan de docent wat je kunt doen
 

timer
25:00

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Maken Talent H5.4-Grammatica 1B
Grammatica 5.4 
Opdracht 1 t/m 7  vanaf blz 101                         

Eerder klaar? Afmaken...
Opdracht 8 t/m 10 vanaf blz 103
 

timer
20:00

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Lidwoord
Er zijn drie lidwoorden:

Slide 8 - Slide

Mensen
Dieren
Planten
Dingen
Begrippen
Namen
Zelfstandige naamwoorden
Hoe vind je die?
- Je kan er altijd de/het voor zetten.
- Je kan het woord verkleinen.
- Je kan het woord in het meervoud zetten. 


Welke categorieën zijn er ook alweer allemaal?

Slide 9 - Slide

Mensen
Dieren
Planten
Dingen
Begrippen
Namen
Zelfstandig naamwoord
  • Mensen
  • Dieren
  • Planten
  • Dingen
  • Begrippen
  • Namen

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord is een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord.


Voorbeelden:
De gevlekte koe
 
Soms staan er zelfs meerdere bijvoeglijke naamwoorden op die plek. 
Kijk maar:
Het leuke, spannende spel
De snelle, blauwe auto


Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord staat soms ook achter een zelfstandig naamwoord.
Bijvoorbeeld:
De juf is leuk.
De traktatie was lekker.

Heel soms vind je een zin waarin er zowel vóór als achter het zelfstandig naamwoord een bijvoeglijk naamwoord staat.
Bijvoorbeeld:
De strenge juf was boos.



Slide 12 - Slide

This item has no instructions

WERKWOORD
- werkwoorden = doe-woorden

- zegt wat iets of iemand doet of overkomt
- kan vervoegd worden (kan verschillende vormen hebben)
Lopen, eten, slapen, gapen....

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Voorzetsel

Voorbeelden: achter, binnen, boven, langs, naast, onder, uit.

-Een voorzetsel (vz) kun je meestal voor een lidwoord zetten.
     Voorbeeld: op een bruine boterham.

-Een voorzetsel geeft plaats, tijd, oorzaak/reden of richting aan.

TIP: een vz kun je voor ‘de kast' of voor 'het feest' zetten.
     



Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Voorzetsel
Een voorzetsel staat vaak voor een zelfstandig naamwoord.
Voorzetsels zijn onder andere: voor, achter, naast, in, op, door, over, uit, boven, onder, om, tegen, aan, binnen, buiten.......

Vaak kun je een voorzetsel herkennen door er …de kast of …het feest
achter te zetten.
...de kast of ...het feest

voor de kast, op de kast, achter de kast…tijdens het feest, tot het feest, zonder het feest…



Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Telwoord

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Maken Talent Grammatica 1C
Blz. 104/105 opdracht 8 t/m 11
Blz.  167 opdracht 1
Blz. 168 opdracht 4
Blz. 169 opdracht 5 en opdracht 7                  

Eerder klaar? Afmaken...
Vraag aan de docent wat je kunt doen
 

timer
25:00

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Aan het einde van deze les hebben jullie geleerd
woordsoorten in een zin te vinden en te benoemen
LESDOEL van vandaag bereikt? 

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Les 2-2 
klas 2a

Slide 20 - Slide

This item has no instructions





  • Woordsoorten herhalen 
  • Huiswerk bespreken
  • Samen afsluiten
Vandaag
Opdracht 7 t/m 12
 Huiswerk:
Programma:

Slide 21 - Slide

Tyler
Je kunt herkennen in een zin/tekst:

  • Bijvoeglijk naamwoorden (bn)
  • Telwoorden (tw)
  • Voorzetsels (vz)
LESDOELEN

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Maken Talent H5.4-Grammatica klas 1A
Nakijken opdracht 1 t/m 12 blz. 101 t/m 105




timer
20:00

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Lidwoord
Er zijn drie lidwoorden:

Slide 24 - Slide

Mensen
Dieren
Planten
Dingen
Begrippen
Namen
Zelfstandige naamwoorden
Hoe vind je die?
- Je kan er altijd de/het voor zetten.
- Je kan het woord verkleinen.
- Je kan het woord in het meervoud zetten. 


Welke categorieën zijn er ook alweer allemaal?

Slide 25 - Slide

Mensen
Dieren
Planten
Dingen
Begrippen
Namen
Zelfstandig naamwoord
  • Mensen
  • Dieren
  • Planten
  • Dingen
  • Begrippen
  • Namen

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Werkwoord

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

WERKWOORD
- werkwoorden = doe-woorden

- zegt wat iets of iemand doet of overkomt
- kan vervoegd worden (kan verschillende vormen hebben)

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord is een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord.

Voorbeelden:
De gevlekte koe
Het woord ‘gevlekte’ zegt hier iets over het zelfstandig naamwoord ‘koe’.

Meestal staat het bijvoeglijk naamwoord vóór het zelfstandig naamwoord. Soms staan er zelfs meerdere bijvoeglijke naamwoorden op die plek. Kijk maar:

Het leuke, spannende spel
De snelle, blauwe auto


Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord staat soms ook achter een zelfstandig naamwoord.
Bijvoorbeeld:
De nieuwe juf is leuk.
De traktatie was lekker.
Heel soms vind je een zin waarin er zowel vóór als achter het zelfstandig naamwoord een bijvoeglijk naamwoord staat.
Bijvoorbeeld:
De strenge juf was boos.
In deze zin zeggen de woorden ‘strenge’ en ‘boos’ allebei iets over het zelfstandig naamwoord ‘juf’. Conclusie: beide woorden zijn bijvoeglijke naamwoorden.


Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Voorzetsel

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Voorzetsel

Voorbeelden: achter, binnen, boven, langs, naast, onder, uit.

-Een voorzetsel (vz) kun je meestal voor een lidwoord zetten.
     Voorbeeld: op een bruine boterham.

-Een voorzetsel geeft plaats, tijd, oorzaak/reden of richting aan.

TIP: een vz kun je voor ‘de kast' of voor 'het feest' zetten.
     



Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Voorzetsel
Een voorzetsel staat vaak voor een zelfstandig naamwoord.
Voorzetsels zijn onder andere: voor, achter, naast, in, op, door, over, uit, boven, onder, om, tegen, aan, binnen, buiten.......

Vaak kun je een voorzetsel herkennen door er …de kast of …het feest
achter te zetten.
...de kast of ...het feest

voor de kast, op de kast, achter de kast…tijdens het feest, tot het feest, zonder het feest…



Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Telwoord

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Telwoord

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Maken Talent H5.4-Grammatica klas 1A
Extra spelling blz 130 en 131
Opdracht 2
Opdracht 3
Opdracht 4
Opdracht 8



timer
20:00

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Je kunt herkennen in een zin/tekst:
-Ik weet hoe ik mijn filmverslag moet maken
-Ik herken de volgende woordsoorten:
  • Bijvoeglijk voornaamwoorden (bn)
  • Telwoorden (tw)
  • Voorzetsels (vz)
LESDOELEN bereikt? 

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Maken Talent H5.4-Grammatica klas 1B
Nakijken opdracht 1 t/m 12 blz. 101 t/m 105

Extra spelling blz 130 en 131
Opdracht 2
Opdracht 3
Opdracht 4
Opdracht 8


timer
20:00

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Maken Talent H5.4-Grammatica
Grammatica 5.4 
Opdracht 1 t/m 7  vanaf blz 101                         

Eerder klaar? Afmaken...
Opdracht 8 t/m 10 vanaf blz 103
 

timer
20:00

Slide 40 - Slide

This item has no instructions