4.9 SPELLING

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Het geeft een eigenschap of kenmerk aan. 

De rode auto.
De verbrede weg.
Paul is slim.


Spellingregel: je schrijft een bn altijd zo kort mogelijk!
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with text slides.

Items in this lesson

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Het geeft een eigenschap of kenmerk aan. 

De rode auto.
De verbrede weg.
Paul is slim.


Spellingregel: je schrijft een bn altijd zo kort mogelijk!

Slide 1 - Slide

Welkom H3A
Stop je telefoon in de telefoontas en leg je spullen op tafel:
                                    Leesboek, Talentboek, schrift, agenda en pen 

Slide 2 - Slide

Welkom H3C
Stop je telefoon in de telefoontas en leg je spullen op tafel:
                                  Leesboek, Talentboek, schrift, agenda en pen 

Slide 3 - Slide

Welkom H3D
Stop je telefoon in de telefoontas en leg je spullen op tafel:
Leesboek, Talentboek, schrift, agenda, pen en po familiegeschiedenis.

Slide 4 - Slide

timer
10:00

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Spelling 4.9
Leerdoelen

In deze paragraaf leer je:
• het voltooid en tegenwoordig deelwoord als bn spellen;
• de leestekens accent, trema, apostrof, weglatingsstreepje en kkoppelteken gebruiken;

Slide 7 - Slide

voltooid deelwoord (vd) 
Voltooid betekent dat iets af is / het is gebeurd (level voltooid).

Een vd begint vaak met ge- en eindigt meestal met een -d of -t. Gebruik 'T eX KoFSCHiP of de verlengproef.
  • De aardappelen zijn gekookt
  • Het kind is gered.
  • De kamer is geverfd.  

Verven is het infinitief. De stam is dus verv; de v zit niet in 'T eX KoFSCHiP, dus je schrijft het met een -d. 

Slide 8 - Slide

voltooid deelwoord (vd) als bn
Het vd kan ook als bn gebruikt worden:
  • De aardappelen zijn gekookt
  • De gekookte aardappelen.

  • Het kind is gered.
  • Het geredde kind. 

  • De kamer is geverfd
  • De geverfde kamer.

Het bn eindigt met een -e: (= zwakke werkwoorden)               

Slide 9 - Slide

voltooid deelwoord (vd) als bn
Het vd kan ook als bn gebruikt worden:
  • De docent is gekozen.
  • De gekozen docent. 

  • Zij werd bedrogen.
  • De bedrogen vrouw.

Het bn eindigt met een -en: (= sterke werkwoorden)

Slide 10 - Slide

tegenwoordig deelwoord (td) 
Een tegenwoordig deelwoord is een woord dat aangeeft dat iemand iets doet, terwijl hij/zij tegelijkertijd ook iets anders aan het doen is. 

 Spellingregel td: je schrijft het                                                           infinitief + d
  • Al append reed hij door rood.
  • Ze ging gillend naar boven. 

Slide 11 - Slide

tegenwoordig deelwoord (td) als bn
Het td kan ook als bn gebruikt worden.
  • Al append reed hij door rood.
  • De appende man reed door rood.

  • Ze ging gillend naar boven.
  • Een gillend kind werd naar boven gebracht.

Het bn kan dan eindigen op een -de of een -d.
Kom je een het-woord tegen waar het woord 'een' voor staat? Dan eindigt het bn met een -d!

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide