Hoofdstuk 5: Media

Media
1 / 48
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Media

Slide 1 - Slide

Media

Communiceren

Slide 2 - Slide

Wat weet jij eigenlijk
van communiceren?

Slide 3 - Mind map

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Directe en indirecte communicatie


  • directe communicatieface-to-face contact (taal en gebaren). In dezelfde ruimte

  • indirecte communicatietelefoon, computer, krant, televisie. Niet in dezelfde ruimte.

Slide 16 - Slide

Verbale en non-verbale communicatie


  • verbale communicatiegesproken of geschreven woorden (ongeveer 10%)

  • non-verbale communicatie:lichaamstaal en gezichtsuitdrukkingen 
(ongeveer 90%)

Slide 17 - Slide

Eenzijdige en meerzijdige communicatie


  • eenzijdige communicatieJe bent of de zender of de ontvanger

  • meerzijdige communicatie: Je bent zender en ontvanger

Slide 18 - Slide

Welke manier van communicatie gebruik jij het meest?

Slide 19 - Open question

Media

Kranten en tijdschriften

Slide 20 - Slide


Tijdschriften

  • ...worden gemaakt voor een doelgroep
  • ...verschijnen niet elke dag

Slide 21 - Slide


Soorten tijdschriften

  • Jongerenbladen
  • Gezinsbladen
  • Roddelbladen
  • Hobbybladen
  • Vakbladen
  • Tv-gidsen

Slide 22 - Slide

Wat is jouw favoriete tijdschrift?

Slide 23 - Open question


Populaire kranten en
kwaliteitskranten

Slide 24 - Slide

Populaire kranten
Kwaliteitskranten
Doelgroep
Inhoud
Kranten
Opmaak
  • alle lagen van de bevolking
  • hogere sociale klassen (=mensen met een hoge opleiding en hoog inkomen)
  • nadruk op sensatie, misdaad, rampen, sport, bekende personen
  • meer serieus nieuws, politiek en achtergronden van gebeurtenissen.
  • AD (Algemeen Dagblad
  • Telegraaf
  • Parool
  • Trouw
  • Volkskrant
  • NRC (Handelsblad)
  • grote foto’s, koppen met grote letters boven een artikel, korte artikelen, makkelijk taalgebruik
  • ‘saaie’ opmaak, minder foto’s, meer tekst, lange artikelen, moeilijk taalgebruik

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Media

Nieuws

Slide 27 - Slide


Hoe wordt nieuws geselecteerd?



  • Mensen die nieuws samenstellen en verspreiden, werken op een redactie, de redacteurs
  • Hun teksten en foto's krijgen ze van journalisten en fotografen.



Slide 28 - Slide

Wanneer is een nieuwsartikel betrouwbaar volgens jou?

Slide 29 - Open question

Media

Sociale media

Slide 30 - Slide


Wat zijn media?

  • Media is het meervoud van medium
  • Media zijn communicatiemiddelen om boodschappen te verzenden
  • Meestal naar een groot publiek, je spreekt dan van massamedia
  • Je hebt media die eenzijdig communiceren (krant, televisie, radio, film),
  • maar je hebt ook media die meerzijdig communiceren (sociale media)

Slide 31 - Slide


Wat zijn de functies van media?


  • Informatie (bijvoorbeeld: Het Journaal)
  • Educatie (bijvoorbeeld: SchoolTV)
  • Meningsvorming (bijvoorbeeld: De Wereld Draait Door)
  • Amusement of vermaak (bijvoorbeeld: Ik hou van Holland)
  • Reclame

Slide 32 - Slide


Wat zijn sociale media?

Social media (vert.: sociale media) is de Engelse verzamelnaam voor alle websites, apps en platforms waarbij de gebruikers (en niet een redactie) zelf de inhoud maken.

Slide 33 - Slide


Kenmerken van sociale media

  • online platformen en massacommunicatie
  • werken meestal via apps
  • de gebruikers maken de inhoud, vaak met weinig controle door het platform
  • veel interactie tussen de gebruikers
  • meestal miljoenen gebruikers

Slide 34 - Slide

Welke social media-app is dit?
A
Facebook
B
Farcebook
C
Fakebook
D
Failbook

Slide 35 - Quiz

Welke social media-app is dit?
A
Instafriend
B
Instagram
C
InstaApp
D
Insta

Slide 36 - Quiz

Welke social media-app is dit?
A
Pinball
B
Pinterest
C
Ptrest
D
Pinteresting

Slide 37 - Quiz

Welke social media-app is dit?
A
SnepChat
B
SnailChat
C
SneffChat
D
SnapChat

Slide 38 - Quiz

Welke social media-app is dit?
A
WhazzApp
B
WhatsUp
C
WhatsApp
D
WhatsThat

Slide 39 - Quiz

Welke social media-app is dit?
A
Tuitert
B
Tweeting
C
Trending
D
Twitter

Slide 40 - Quiz

Welke social media-app is dit?
A
YouTube
B
Google
C
ArrowInRedBox
D
Gmail

Slide 41 - Quiz

Welke social media-app is dit?
A
InApp
B
LinkedIn
C
ComeIn
D
InDoor

Slide 42 - Quiz

Welke social media-app is dit?
A
Vimeo
B
Vine
C
Vino
D
Vimo

Slide 43 - Quiz

Goed meegedaan!
Ga de rest van de les aan de slag met de opdracht over reclame die je vóór vandaag 23:59 ingeleverd moet hebben via de ELO.

Daarna krijg je toegang tot de antwoorden uit het werkboek.

Slide 44 - Slide

Media
Reclame

Slide 45 - Slide

Reclame is belangrijk voor de media: ze verdienen hier geld mee om programma’s te maken en te kopen. Hoe hoger de kijkcijfers, hoe duurder de reclame.

Reclame richt zicht op een bepaalde doelgroep: een groep mensen met dezelfde interesse. Bv. Maandverband voor vrouwen.

Slide 46 - Slide

Jongeren
Jongeren zijn de belangrijkste doelgroep, omdat:
- Zij veel kopen
- Zij bepalen wat de nieuwe trend wordt
- Zij merktrouw zijn

Reclame speelt in op onze emotionele behoeften: geluk, avontuur, frisheid, gezelligheid.

Slide 47 - Slide

Er zijn 2 soorten reclame:
1. Reclame die bedoeld is om winst te maken = commerciële reclame. bv. deodorantreclame

2. Reclame die bedoeld is om ons waarden en normen aan te leren = ideële reclame. Hieronder vallen: Postbus 51 (belastingdienst) en SIRE (Stichting Ideële Reclame, bv. Geen alcohol onder de 18 jaar)

Slide 48 - Slide