Oefenen H1 ABCD 2HAVO/VWO

laatste les voor de toets
- vocabulaire A
- vocabulaire B
- phrases-clés C 
- grammaire D 

1 / 34
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

laatste les voor de toets
- vocabulaire A
- vocabulaire B
- phrases-clés C 
- grammaire D 

Slide 1 - Slide

VOCABULAIRE

Slide 2 - Slide

vertaal: la rentrée

Slide 3 - Open question

vertaal: en bateau

Slide 4 - Open question

vertaal: pourquoi

Slide 5 - Open question

vertaal: l'amie

Slide 6 - Open question

vertaal: le/la jeune

Slide 7 - Open question

vertaal: la sortie

Slide 8 - Open question

vertaal: il a plu

Slide 9 - Open question

vertaal: il fait froid

Slide 10 - Open question

vertaal: la soeur

Slide 11 - Open question

vertaal: ik neem, ik pak

Slide 12 - Open question

vertaal: in het begin, eerst

Slide 13 - Open question

vertaal: ik geloof

Slide 14 - Open question

vertaal: arm

Slide 15 - Open question

vertaal: het weer, de tijd

Slide 16 - Open question

vertaal: met het vliegtuig

Slide 17 - Open question

vertaal: in/naar Nederland

Slide 18 - Open question

vertaal: omdat

Slide 19 - Open question

vertaal: ongelofelijk

Slide 20 - Open question

vertaal: maar

Slide 21 - Open question

PHRASES-CLÉS

Slide 22 - Slide

Vertaal: Ja, het was warm.

Slide 23 - Open question

Je wilt weten hoe het met iemand gaat, wat vraag je dan?

Slide 24 - Open question

Vertaal: Met mijn ouders en met mijn broer.

Slide 25 - Open question

GRAMMAIRE

Slide 26 - Slide

Le passé composé (avoir)
ai
as
a
a
avons
avez
ont
ont
j'
tu
il
elle
nous
vous
ils
elles
PARLÉ
DANSÉ
DONNÉ

ik heb gepraat
Jij hebt gedanst
Hij heeft gegeven

Slide 27 - Slide

Onregelmatige werkwoorden: avoir, être en faire.

Slide 28 - Slide

Sleep de vervoegingen naar het juiste vakje
Passé composé
Geen passé composé
Je fais
Il parle
Il a parlé
Nous avons regardé
J'ai fait
Nous regardons

Slide 29 - Drag question

De passé composé van 'faire'
De passé composé van 'avoir'
De passé composé van 'être' 
fait
été
eu

Slide 30 - Drag question

ils (regarder) in de passé composé:
A
a regardé
B
ont regardé
C
ent regardé
D
regardent

Slide 31 - Quiz

tu (jouer) in de passé composé
A
as joué
B
es joué
C
as joueré
D
a joué

Slide 32 - Quiz

elle (regarder) in de passé composé


A
regardait
B
ont regardé
C
a regardé
D
a regardée

Slide 33 - Quiz

J'(aimer) les pizzas in de passé composé
A
J'aimes les pizzas
B
J'ai aimé les pizzas
C
Je ai aimé les pizzas
D
J'as aiméles pizzas

Slide 34 - Quiz