This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Welkom
Ga rustig zitten!
Pak je pen, schrift, boek en rekenmachine erbij.
Als het stil is kunnen we beginnen
Slide 1 - Slide
Programma van vandaag
Uitleg
Quiz
Gemaakte huiswerk, bespreken opdracht 13
Aan de slag met huiswerk
Slide 2 - Slide
Uitleg
Na deze les:
- kun je uitleggen wanneer er sprake is van een aanbodoverschot of vraagoverschot van arbeid;
- kun je uitleggen waarom er een minimumloon is en
- kun je een voor- en nadeel noemen van het minimumloon.
Je luistert en maakt in stilte aantekeningen!
Heb je vragen, steek dan je vinger op!
Slide 3 - Slide
Werkgever
Werknemer
De werknemer biedt zijn diensten (arbeid) aan bij de werkgever = aanbod op de arbeidsmarkt.
De werkgever heeft arbeidskrachten nodig om de opdrachten die hij heeft uit te laten voeren. Zij vraag om een arbeidskrachten = vraag op de arbeidsmarkt.
Slide 4 - Slide
Aanbodoverschot en vraagoverschot
Aanbodoverschot:
Meer aanbod dan vraag naar arbeid -> Veel werkloosheid -> Prijs (loon) daalt nauwelijks door de CAO's
Vraagoverschot:
Meer vraag dan aanbod van arbeid -> Weinig werkloosheid -> Prijs (loon) kan makkelijker stijgen.
Slide 5 - Slide
Buitenlandse invloed op arbeidsmarkt
Personeel uit bijvoorbeeld Polen kan ervoor zorgen dat:
Klanten hun klussen goedkoper kunnen laten uitvoeren.
Nederlandse bedrijven worden gedwongen beter hun best te gaan doen en scherpere tarieven te hanteren.
Nederlandse werknemers worden werkloos.
De kwaliteit van Poolse arbeiders is soms lager, bijvoorbeeld door taalproblemen.
Slide 6 - Slide
Minimumloon
Het loon kan niet lager zijn dan het minimumloon, ook niet bij hoge werkloosheid.
Daarmee wil de overheid werknemers beschermen tegen uitbuiting.
Er bestaat ook een minimumjeugdloon.
Het minimumloon heeft voor- en nadelen en staat daarom regelmatig ter discussie.
Slide 7 - Slide
Voor- en nadeel minimumloon
Voordelen minimumloon
Werknemers met weinig scholing worden niet uitgebuit.
Het zorgt voor een basisinkomen.
Nadeel minimumloon
Mensen met weinig opleiding zijn relatief duur voor de werkgever. De kans op werkloosheid onder mensen met weinig scholing is groter.
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Video
Slide 10 - Video
Aan de slag met
opdracht 11 en 12
Je gaat opdrachten 11 en 12 maken.
Je hebt hiervoor 5 minuten
Over 5 minuten gaat één van jullie zijn of haar antwoord uitleggen.
timer
4:00
Slide 11 - Slide
Opdracht 11 A
De onderhandelingen over de cao gingen moeizaam. De loonstijgingen in de cao waren laag. Dat zijn aanwijzingen dat de werknemers zwak staan, dat er een hoge werkloosheid is.
Slide 12 - Slide
Opdracht 11 B
Als werknemers te hoge eisen stellen, laten werkgevers meer werk uitvoeren door zzp’ers. Werkgevers hebben een alternatief.
Of: zzp’ers zijn geen lid van de vakbond, omdat zij geen werknemer zijn. Maar zzp’ers behoren wel tot het aanbod van arbeid.
Slide 13 - Slide
Opdracht 12.
Welke situatie laat een aanbodoverschot op de arbeidsmarkt zien? Verklaar je keuze.
Slide 14 - Slide
Quiz
Je maakt de vragen zelfstandig!
Slide 15 - Slide
Welke situatie op de arbeidsmarkt doet zich voor wanneer meer mensen een baan zoeken dan er vacatures zijn?
A
er is een aanbodoverschot op de arbeidsmarkt
B
er is een vraagoverschot op de arbeidsmarkt
C
er is geen vraag naar arbeid meer
D
er is geen werkloosheid meer
Slide 16 - Quiz
Bij een vraagoverschot van arbeid is er
A
Hoge werkloosheid
B
Lage werkloosheid
Slide 17 - Quiz
Wie stelt het minimumloon in Nederland vast?
A
De overheid
B
Vakbonden
C
Werkgevers
D
Europese Unie
Slide 18 - Quiz
Wat zijn de voordelen van het minimumloon?
A
Het vermindert de koopkracht
B
Het leidt tot hogere werkloosheid
C
Het maakt werknemers lui
D
Het zorgt voor een basisinkomen
Slide 19 - Quiz
Waarom is het minimumloon ingesteld?
A
Om bedrijven te bevoordelen
B
Om werkloosheid te verhogen
C
Om werknemers te beschermen
D
Om de economie te schaden
Slide 20 - Quiz
Bespreken gemaakte huiswerk,
Zijn er vragen over de opdrachten?
Slide 21 - Slide
Aan de slag!
Je gaat huiswerk maken in de les!
Wat
Lezen blz. 196 t/m 198,
Hfdst. 6 par. 4 opdracht 11 t/m 18
Hoe?
1. De eerste 5 minuten ga je in stilte en zelfstandig de opdrachten maken.
2. Na 5 minuten kun je overleggen met degene die naast je zit.
Tijd?
Tot het einde van de les.
Hulp?
Kijk in het boek, vraag je buurman of buurvrouw of steek je vinger op. Je praat dan zachtjes.
Opbrengst?
Je oefent met de lesstof van hoofdstuk 6.
Ben je eerder klaar?
Dan ga je zachtjes aan het werk voor een ander vak.