2e jaar periode 4

Welke wond is GEEN gesloten wond?
A
Bloeduitstorting
B
Hematoom
C
Bloeding in lichaamsholten
D
Steekwond
1 / 24
next
Slide 1: Quiz
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Welke wond is GEEN gesloten wond?
A
Bloeduitstorting
B
Hematoom
C
Bloeding in lichaamsholten
D
Steekwond

Slide 1 - Quiz

This item has no instructions

Hoe koel je brandwonden?
A
met lauw stromend water, net boven de wond
B
met koud water, op de wond
C
met koud water, net boven de wond
D
met lauw water, op de wond

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

Welke extra voedingsstoffen helpen om een wond beter te laten genezen?
A
Eiwitten
B
kalium
C
calcium
D
elektrolyten

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

wat houdt de reactiefase in
A
de fase waarbij de huid weer hersteld wordt
B
de fase waarin het weefsel in de wond weer hersteld wordt
C
De fase dat de wond ontstaat
D
de eerste fase waarbij het lichaam reageert op de net ontstane wond

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het gevaar bij uitwendige wonden?
A
De huid is niet meer intact
B
De wond moet worden schoon gespoeld
C
Het doet veel pijn
D
Er kunnen bacteriën bij komen

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

dood weefsel
beslag
goed te genezen
gele wond
rode wond
zwarte wond

Slide 6 - Drag question

This item has no instructions

Waar injecteer je de insuline
A
In de spier
B
Onderhuids bindweefsel
C
Intracutaan
D
Intraveneus

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

bij welke injectie kan je 45 en 90 graden injecteren
A
intramusculair
B
subcutaan
C
intraveneuze
D
insuline injecteren

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

vlindernaald
insulinepen
im injecteren
schuine huidplooitechniek
loodrecht
onderhuidse bindweefsel

Slide 9 - Drag question

This item has no instructions

Op welke plaatsen mag je intramusculair injecteren?
A
buik, bovenbeen en bil
B
bovenarm, bil en buik
C
bovenarm, bil, bovenbeen
D
onderarm, bilspier en bovenbeen

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Wat kan een reden zijn voor een aanleg van een darmstoma?
A
Tumor darm
B
Ernstige ontstekingen van de darmen
C
Onbehandelbare verstoppingen
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Juist of onjuist?
1. Iemand met een darmstoma is incontinent van ontlasting
2. Een darmstoma heeft een kringspier
A
1 en 2 zijn juist
B
1 en 2 zijn onjuist
C
1 is juist
D
2 is juist

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Bij een stoma heb je controle over je ontlasting
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Een stoma heeft geen kringspier waardoor je geen controle hebt op ontlasting.
Huidirritatie bij een darmstoma ontstaat door:
A
Lekkage
B
De lijmlaag van de plak
C
Onhygiënisch werken
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

waarom druppel je in de opening van een tracheostoma met een fysiologische zoutoplossing?
A
hoestprikkel voorkomen
B
taai slijm oplossen
C
wild vlees voorkomen
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een reden om de tracheacanule schoon te maken
A
Deze mag er nooit uitgehaald te worden door een verzorgende
B
C en D zijn juist
C
Inspectie van de tracheostoma Schoonmaken van de binnen canule of verwisselen van de binnen canule (dagelijks) binnencanule
D
Bij benauwdheid door slijmophoping in de tracheacanule

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Kan iemand met een tracheostoma of tracheotomie douchen?
A
ja, alleen met een speciaal douche dopje
B
nee, anders komt er water in de luchtpijp

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een reden om een tracheotomie te plaatsen?
A
Dreigende afsluiting van de luchtpijp
B
Langdurige beademing
C
Verlamming van slik- en ademhalingsspieren
D
A,B en C

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Mogelijke complicaties die kunnen optreden tijdens het toedienen van sondevoeding zijn:
A
Ontstekingen in de mond
B
Misselijkheid / braken
C
Verstoord defecatiepatroon
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

De pH waarde van maagsap moet zijn:
A
hoger dan 8,5
B
lager dan 14,5
C
lager dan 5,5
D
hoger dan 1

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent ACT zwachtelen?

Slide 21 - Open question

This item has no instructions

Je hebt Mw. van Eden allebei haar benen ACT gezwachteld. Zij geeft aan dat ze pijn in haar tenen heeft. Wat doe je?
A
je controleert of haar tenen verkleuren
B
je controleert of haar tenen verkleuren, vraagt of zij 15 min. wil gaan lopen.
C
je vraagt of zij 15 minuten wil gaan lopen.
D
je controleert de kleur van haar tenen, bij goede kleur adviseer je mw. om 15 minuten te gaan lopen. Daarna nog controle of pijn weg is.

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Bij ACT zwachtelen mogen de zwachtels 's nachts niet blijven zitten.
A
juist
B
onjuist

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Wat doe je als je "vensters" ziet na het aanleggen van zwachtels?

Slide 24 - Open question

This item has no instructions