,

10 H2 7 June § 5.5 adverbs/adjectives

Unit 5 > 10th lesson        2122
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with text slides and 1 video.

Items in this lesson

Unit 5 > 10th lesson        2122

Slide 1 - Slide


Slide 2 - Slide

The next generation

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

   This week's learning targets

Slide 5 - Slide








  •  I did a nice job on Test jezelf § 5.4

  •  I know how to form and to use  adjectives and adverbs

  •  I have worked on some of my learning targets § 5.5

 
Today's Learning targets

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

in Dutch

Slide 11 - Slide

Adjectives & adverbs
Gebruik:
  • om iets te zeggen over een zelfstandig naamwoord
She is playing an easy game.


Adjective = bijvoeglijk naamwoord
Press the red button.


Her two sisters wore beautiful clothes.


Slide 12 - Slide

Adjectives & adverbs
Gebruik:   1. om iets te zeggen over een werkwoord
She sings beautifully.


Adverb = bijwoord
Beyonce is an incredibly beautiful singer.



Jack went home really quickly.


2. om iets te zeggen over een bijvoeglijk naamwoord
3. om iets te zeggen over een ander bijwoord

Slide 13 - Slide

Adjectives & adverbs
Je maakt een adverb door -ly achter het bijvoeglijk naamwoord
te zetten.
beautiful   >   beautifully
 careful   >   carefully
 nice   >   nicely
 dangerous   >   dangerously
 safe   >   safely

Slide 14 - Slide

Adjectives & adverbs
LET OP!!
  • medelinker + y   >   -y wordt -ily
Spelling verandert als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op:
terrible  >  terribly           possible  >  possibly
  • -le  >  wordt -ly
angry  >  angrily       easy  >  easily
  • -ic   >   komt -ally achter
fantastic  >  fantastically       optimistic  >  optimistically

Slide 15 - Slide

Adjectives & adverbs
LET OP!!
to be,  to seem,  to feel,  to look,  to smell,  to sound
Na de volgende werkwoorden gebruik je een bijvoeglijk naamwoord in plaats van een bijwoord:
Dinner tasted delicious.


My teacher is kind.


The graphics look beautiful.


Slide 16 - Slide

Adjectives & adverbs
Uit je hoofd leren:
Onregelmatige vorm / dezelfde vorm
She's a good dancer.
He's a fast skater.
The long road.
You were late for class.
We learned a hard lesson.




She's dances well.  
He skates fast.
It took long to get there.
He arrived late for class.
We looked hard at the answers.


Slide 17 - Slide

Adjectives & adverbs
Adjectives

Adverbs
  • bijvoeglijk naamwoord
  • zegt iets over een zelfstandig naamwoord




  • bijwoord
  • zegt iets over een:
       -  werkwoord
       -  bijvoeglijk naamwoord
       -  ander bijwoord
  • eindigt meestal op -ly

Slide 18 - Slide

Open your book on page 221

Slide 19 - Slide

Time to work on your learning targets § 5.5


Slide 20 - Slide








  •  I did a nice job on Test jezelf § 5.4

  •  I know how to form and to use  adjectives and adverbs

  •  I have worked on some of my learning targets § 5.5

 
Today's Learning targets

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide