1.1 Deviant Vervolg 1F - Thema 1 Sport - Belangrijke woorden

Nederlands
Thema 1 Sport

Belangrijke woorden
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Nederlands
Thema 1 Sport

Belangrijke woorden

Slide 1 - Slide

Doel
-Aan het einde van de les ken je de woorden van het thema werk
-Aan het einde van deze les kun je de woorden gebruiken in en zin.
-Aan het eind van de les kun je zelf de woorden in een puzzel zetten.

Slide 2 - Slide

Start
blz 227 en 228

We lezen samen de moeilijke woorden en de betekenissen.

Zijn er woorden waar je nog vragen over hebt?

Slide 3 - Slide

                          Moeilijke woorden.

Slide 4 - Slide

De administratie
Het netjes verzamelen en bijhouden van gegevens, bijvoorbeeld van wat je met jouw geld doet.

Slide 5 - Slide

De belasting

Het geld dat je aan de overheid betaalt. Je betaalt bijvoorbeeld belasting over jouw loon.

Slide 6 - Slide

Contant

Met munt- en briefgeld.

Slide 7 - Slide

Financieel

Dingen die te maken hebben met geld.

Slide 8 - Slide

De garantie

Dat iets gratis gerepareerd wordt of dat je geld terugkrijgt als iets kapot is.

Slide 9 - Slide

Het inkomen
Het geld dat je elke maand krijgt, bijvoorbeeld jouw loon of een uitkering.

Slide 10 - Slide

Overmaken
Geld overzetten van de ene bankrekening naar de andere.

Slide 11 - Slide

De portomonnee
Een tasje of mapje waar je jouw geld en pasjes in bewaart, zodat je het makkelijk mee kunt nemen.

Slide 12 - Slide

De rekening
Een papier waarop staat hoeveel je voor iets moet betalen.

Slide 13 - Slide

De schuld
Het geld dat je aan een persoon of bedrijf moet betalen, bijvoorbeeld omdat je het geleend hebt.

Slide 14 - Slide

Sparen
Geld bewaren voor later.

Slide 15 - Slide

De uitgave
Het bedrag dat je kwijt bent als je ergens voor moet betalen.

Slide 16 - Slide

De vaste lasten
Het geld dat je elke maand opnieuw moet betalen.

Slide 17 - Slide

De verzekering
Een afspraak waarbij jij geld betaalt aan een bedrijf en het bedrijf jou geld betaalt als er iets vervelends gebeurt of als iets kapot gaat.

Slide 18 - Slide

Zelfstandig
Iets zelf kunnen doen, zonder dat je er anderen bij nodig hebt.

Slide 19 - Slide

Samen oefenen
Even kijken hoeveel woorden je al kent.

Je krijgt zo een aantal vragen en opdrachten.
Doel is om te checken wat je al weet.

Slide 20 - Slide

Welk woord hoort bij deze betekenis:
"Het geld dat je elke maand opnieuw moet betalen".
A
De schuld
B
Overmaken
C
Het zelfvertrouwen
D
Het vaste lasten

Slide 21 - Quiz

Welk woord hoort bij deze betekenis:
"Een tasje of mapje waar je jouw geld en pasjes in bewaard."
A
Contant
B
De portemonnee
C
De uitgave
D
De schuld

Slide 22 - Quiz

Wat betekent het woord:
"Garantie"

Slide 23 - Open question

Wat betekent het woord:
"Verzekering"

Slide 24 - Open question

Maken
Opdracht 3 blz 229, 230 en 231:
Lees de betekenissen en zoek de moeilijke woorden erbij. Zet ze op de goede plek in de puzzel.


Opdracht 4 blz 231 en 232:
- Lees de moeilijke woorden nog een keer.
- Lees dan de zin a tot en met o.
- Vul in elke zin het juiste woord in.
- Streep een gebruikt woord in het rijtje door.



timer
15:00

Slide 25 - Slide

Nakijken en bespreken
We bespreken de opdrachten  die jullie hebben gemaakt.
Dit zijn: Opdracht 3 en opdracht 4 .

Slide 26 - Slide

Studiemeter:
-Ga naar: Studiemeter
-Log jezelf in.
-Ga naar Nederlands - Via Starttaal online - Via vooraf op weg naar 1F - Thema 7 Geld- Moeilijke woorden
 
-Maak ALLEEN Woordenschat.

Klaar?!! -> Maak de woordzoeker.

Slide 27 - Slide

Hoe ging het?
Ken je de woorden van het thema Geld?
Kun je de woorden gebruiken in een zin?

Slide 28 - Slide