Trede 4- woordenschat en spelling

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Trede 4: woordenschat en spelling

snel beledigd

in een lastige positie terechtgekomen

stelt hoge eisen en heeft veel praatjes

degene die profiteert van het meningsverschil van (twee) anderen

lange tenen hebben

In de aap gelogeerd

hoog van de toren blazen

de lachende derde zijn

Wat is "aanleg" (binnen taalvaardigheid)?

1. Stenen in een pad leggen
2. Geschiktheid
3. Dat je een boot bij de steiger "parkeert"
4. bekwaamheid

Discipline is ...

1. vakgebied
2. concentratie
3. moed
4. kracht om vol te houden

Investeren is ...

1. nadoen
2. een vest breien
3. tijd of energie ergens aan besteden
4. tijd en geld aan niets besteden

Focus wil zeggen ...

1. imitatie
2. beeld
3. inzet
4. concentratie

Essentie betekent ...

1. het belangrijkste
2. onbelangrijkste
3. belangrijk
4. onbelangrijk

Futiliteit betekent ...

1. groots
2. halfbakken
3. detail
4. feestelijk

Heilzaam is ...

1. verstandig
2. ongezond
3. onverstandig
4. gezond

Kroost ...

1. hoort bij een eend
2. oudere mensen
3. is als een toost
4. kinderen

recent is ...

1. onlangs
2. afwezig
3. aanwezig
4. kortgeleden

Wat betekent...
tegenspreken

1. geheel, compleet
2. duidelijk worden, duidelijk zijn
3. waar je vanuit gaat
4. zeggen dat iets niet waar is

Wat betekent....
anticiperen

1. verlaten
2. vooruitlopen op
3. vertalen

Ik ken al heel veel van deze woorden!

1. ja
2. niet dus
3. nou nee
4. zeker

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Zij hebben (betalen).

1. betaalt
2. betaald

Nadia en Noah hebben dat (beloven)

1. belooft
2. beloovt
3. beloofd
4. beloovd

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Ik heb (schaatsen).

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Ik (koken) pasta.

Hoe ga jij je voorbereiden op de afsluiting?

Succes met leren!