AOO/LV1 periode 2 week 45

Week 45
- Je kunt over je familie praten
- Je kunt je gezinsleden benoemen
- Je kent het bezittelijk 
   voornaamwoord
- Je kunt tellen tot een miljoen
- Je kent het werkwoord estar 




1 / 14
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Week 45
- Je kunt over je familie praten
- Je kunt je gezinsleden benoemen
- Je kent het bezittelijk 
   voornaamwoord
- Je kunt tellen tot een miljoen
- Je kent het werkwoord estar 




Slide 1 - Slide

MP TB H3 p.31
1a Bekijk de foto's bij Mario's blog. Welke reacties horen bij welke foto's?

1b Onderstreep de woorden die de relatie tussen de personen uitdrukken.

Slide 2 - Slide

relaciones

Slide 3 - Mind map

TB p. 32
2a Bekijk de foto's van de onderneming Carmencita. Wat is Carmencita voor bedrijf?

2b Lees het interview met de bedrijfleider en controleer daarmee je antwoord van oefening a. Onderstreep alle familierelaties.

Slide 4 - Slide

familia

Slide 5 - Mind map

Slide 6 - Slide

Los posesivos 
Het bezittelijk voornaamwoord in het Spaans
Enkelvoud

Mi
Tu
Su
Nuestro/ Nuestra
Vuestro / Vuestra
Su
Meervoud

Mis
Tus
Sus
Nuestros/ Nuestras
Vuestros/ Vuestras
Sus


Mijn
Jouw
Zijn/ haar/ Uw
Ons /onze
Jullie
Hun / uw

Slide 7 - Slide

Y la familia,  ¿qué tal?
Werkboek blz 30
1. La familia de Carmencita
a. Jesus Navarro Alberola praat over zijn familie. Luister naar het fragment en vul de stamboom aan met de volgende namen:
  • Magdalena
  • Carmen
  • Conchita
  • Jesús
  • Francisco
  • Nieves
  • Jesús

      





en CorViaedEC

Slide 8 - Slide

MP TB p. 32
2e In tweetallen. Stel elkaar met behulp van zinnen vier vragen. Schrijf de antwoorden op en vertel aan de rest van de groep of jullie overeenkomsten hebben.

2f In drietallen. Stel een lijst op met mensen die je tot je familie rekent. Jullie vragen elkaar wie de personen op de lijst zijn.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

MP TB pag 33 tarea 3b

Slide 11 - Slide

Estar
Estar wordt gebruikt bij plaatsbepaalingen. Bijv. ik ben in Nederland. Eigenlijk zeg je dan, ik bevind mij in Nederland. Zodra je het werkwoord 'zijn' kan vervangen door 'bevinden' dan weet je dat je estar moet gebrijken.
Bijv. ik ben op school - ik bevind mij op school.



Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Opdrachten week 45
Maken:
MP H3
WB 1 t/m 6 (pag 30-31)
Leren:
woordenlijst H3 TB p. 167



Slide 14 - Slide