(werkwoord) spelling -->22 maart

• Spelling
• Basisschool
• Groep 5

Tegenwoordige tijd

Tegenwoordige tijd (tt): 

het gebeurt nu, dus tegenwoordige tijd.

Regel: stam + t, behalve bij ik en als jij er achter staat. 

               (denk bij werkwoorden waar de stam eindigt op een -d 

               aan het woord poepen)

Ik .... (braden, tt)

Papa .... (braden, tt)

Jij .... (kruiden, tt) het vlees.

Vandaag ..... (genieten, tt) ik van het mooie weer.

Morgen ..... (veranderen, tt) het weer.

De kok .... (bereiden, tt) het eten.

Ik ... (bieden, tt) hem een snoepje aan.

Ik ... (bieden, tt) hem een snoepje aan.

Ik begrijp de regel van de tegenwoordige tijd: stam + t

Ja

Nee

Beetje

Voltooid deelwoord | hulpwerkwoord

Voltooid deelwoord: vaak met ge-, be-, en ver-.

Hulpwerkwoord: staat samen met een ander werkwoord in de zin.

Ik heb buiten gespeeld.

Wij zijn naar huis gegaan.

Anna heeft bij haar buurmeisje geslapen.

Wat is het hulpwerkwoord?
Hij heeft een snoepje gepakt.

Wat is het hulpwerkwoord?
Ze hebben een sprong gemaakt.

Wat is het hulpwerkwoord?
Uiteindelijk is het gelukt.

Wat is het hulpwerkwoord?
Ze zijn er wel druk mee geweest.

Wat is het voltooid deelwoord?
Hij heeft een snoepje gepakt.

Wat is het voltooid deelwoord?
Ze hebben een sprong gemaakt.

Wat is het voltooid deelwoord?
Uiteindelijk is het gelukt.

Wat is het voltooid deelwoord?
Ze zijn er wel druk mee geweest.

Ik vind het hulpwerkwoord nog lastig te vinden.

Ja

Nee

Beetje

Ik vind het voltooid deelwoord nog lastig te vinden.

Ja

Nee

Beetje