Verbanden

Waar denken jullie aan bij het woord verbanden?
1 / 11
next
Slide 1: Open question
RekenenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 11 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Waar denken jullie aan bij het woord verbanden?

Slide 1 - Open question

Wat zijn verbanden
Per sms betaalt Maria 11 cent. Er is dus een verband tussen het
aantal sms'jes dat Maria verstuurt en de rekening die ze krijgt. Hoe
meer Maria sms't, hoe hoger haar rekening wordt.
Voorbeelden van verbanden zijn:
 De auto rijdt twaalf kilometer per liter benzine.
 Hans verdient € 15,00 per uur.
 Met een liter verf kun je 5 m2 schilderen.
 Het verblijf in het hotel kost per nacht € 150,-.
 Per auto wordt de file 5 meter langer.
 De winst stijgt 10% per jaar.

Slide 2 - Slide

Verbanden weergeven.
Verbanden kun je op verschillende manieren weergeven:
 met woorden
 in een formule
 in een tabel
 in een grafiek
 in een diagram.
In dit onderdeel leer je hoe je verbanden kunt weergeven met woorden en met een
formule.

Slide 3 - Slide

Verbanden in woorden
'De auto van Fabian rijdt twaalf kilometer per liter benzine.'
In dit zinnetje staat met woorden aangegeven wat het verband is tussen
het aantal kilometers en het aantal liters.
Als Fabian één liter benzine heeft, kan hij 12 km rijden.
Als Fabian twee liter benzine heeft, kan hij 24 km rijden.
Als Fabian vier liter benzine heeft, kan hij 48 km rijden

Slide 4 - Slide

Getallenreeksen
  • 1-3-5-7-
  • 11-22-33-44-55-
  •  5-10-20-40-
  • 46-36-27-________________ -12-6
  • 1-2-10-20-100-

Slide 5 - Slide

Opdracht
Maak de opgaves op pagina 201 en 202 van getallenreeksen.

Slide 6 - Slide

Wat is een formule?
Een formule is een standaard manier om iets uit te rekenen.
Een formule kun je vergelijken met een fabriek. Je stopt er spullen in en het eindproduct
komt er uit. Zo gaat het een formule ook: je stopt er getallen in en de uitkomst rolt er uit.
De volgende formules worden veel gebruikt:
 Oppervlakte cirkel = π x r2
 Omtrek cirkel = π x d
 Oppervlakte rechthoek = l x b

Slide 7 - Slide

Rekenen met formules
Als je gaat rekenen met een formule, zet dan de volgende drie stappen:
1. Schrijf de formule op
2. Vul de formule in
3. Reken het antwoord uit.

Slide 8 - Slide

Voorbeeld

Slide 9 - Slide

Voorbeeld

Slide 10 - Slide

Variabelen
In een formule kun je woorden vervangen door getallen. Deze getallen kunnen iedere
keer anders zijn. Je noemt het variabelen. De variabelen zijn de getallen in de formule die
telkens veranderen.
Een variabele is een getal dat telkens kan veranderen.
Marit vult de variabele van de volgende formule in:
 Hotelkosten = aantal nachten x € 150,-.
 Hotelkosten = 4 x € 150,-
 Hotelkosten = € 600,-
Het 'aantal nachten' is in deze formule de variabele.

Slide 11 - Slide