Regelmatige werkwoorden en werkwoorden met stam op -t of -d

• Duits
• Middelbare school
• vmbo k, g, t, mavo
• Leerjaar 2

Werkwoorden

Regelmatige werkwoorden

&

werkwoorden stam -d of -t

Doelen

Ik kan  mijn geleerde kennis toepassen zowel van de regelmatige werkwoorden als van 

werkwoorden met stam -t of -d.

herhaling regelmatige werkwoorden

ich                 stam + e

du                  stam + st

er/ sie/ es   stam + t

wir                 stam + en 

ihr                  stam + t

sie/Sie         stam + en  

Stam -d of -t

Stam maken en onderwerp in de zin zoeken blijven hetzelfde. 

Er zijn 3 uitzonderingen met de uitgang wanneer de stam op een -d of -t  eindigt. Bekijk de tabel hiernaast goed.

• Wat is er anders?
• Bij du, er/sie/es en ihr komt er een extra -e- tussen de stam en de uitgang. De uitgangen blijven hetzelfde. 
• Waarom zou dat anders zijn?
• Duitsers kunnen het woord anders niet goed uitspreken.

Pers. vnw	basisregel	stam op -d of -t
ich	e	e
du	st	e st
er/sie/es	t	e t
wir	en	en
ihr	t	e t
sie/Sie	en	en

du (kaufen).

1. kaufet
2. kaufe
3. kaufen
4. kaufst

Ich (spielen)

1. spielt
2. spiele
3. spielen
4. gespielt

ihr (machen)

1. machen
2. machst
3. macht
4. machet

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Ich (hören) gerne Musik.

1. hort
2. höre
3. horst
4. horen

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Ihr (kaufen) solche teuere Sachen.

1. kaufst
2. kaufen
3. kaufet
4. kauft

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Du (besuchen) die Oma.

1. besucht
2. besuchst
3. besuchen
4. besuche

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Ihr (kaufen) solche teuere Sachen.

1. kaufst
2. kaufen
3. kaufet
4. kauft

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Ich (spielen) gern Tennis.

1. spielt
2. spiele
3. spielen
4. spielst

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Meine Eltern (streicheln) den Hund.

1. streicheln
2. scheichelen
3. streichelt
4. streichele

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Ich (kaufen) eine Flasche Wasser.

1. kaufst
2. kauft
3. kaufe
4. kaufen

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
(reiten) Seit wann ... du?

1. reitst
2. reitest

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
(chatten) Ihr ... aber viel!

1. chattt
2. chattet
3. chatst
4. chattert

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
(antworten) Warum ... er nicht?

1. antwortet
2. antwortest
3. antworted
4. andworest

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
(reden) Tim und Laura ... nicht mehr mit mir.

1. reden
2. redet
3. red
4. redest

(reden)
... du gern über Geld?

(chatten)
Über welche Sachen ... ihr?

(antworten)
Ich ... immer schnell im Chat.

(reiten)
Ich ... ein braunes Pony.

(finden)
Wie ... du den neuen Supermarkt?

(arbeiten)
Mein Freund ... in einem Kleidergeschäft.

Laat hier weten wat je nog niet begrijpt!