Wiederholung PW3 Reflexive Verben. wederkerend werkwoord

Inhalt dieser Stunde
Reflexive Verben
Ziel(e):
  • Je weet wat wederkerende werkwoorden zijn.
  • Je kunt het wederkerend voornaamwoord vervoegen in de 3e en 4e naamval.
1 / 31
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Inhalt dieser Stunde
Reflexive Verben
Ziel(e):
  • Je weet wat wederkerende werkwoorden zijn.
  • Je kunt het wederkerend voornaamwoord vervoegen in de 3e en 4e naamval.

Slide 1 - Slide

Wederkerende werkwoorden
                      Duits

Slide 2 - Slide

Leerdoelen bereikt?
kennen/kunnen



  1. Je weet wat wederkerende werkwoorden zijn.
  2. Je weet hoe je het wederkerend voornaamwoord vervoegt.
  3. Je kunt aangeven wanneer je de 3e naamval bij wederkerende werkwoorden gebruikt. 

Slide 3 - Slide

Reflexive Verben
Hat ein reflexives Pronomen, " wederkerend voornaamwoord",
sowie ‚zich‘ auf Niederländisch

Zum Beispiel:
zich vergissen > ik vergis me
zich verheugen > hij verheugt zich

Slide 4 - Slide

Reflexive Verben
'zich' ---->  sich
und passt sich an die Person an

sich freuen > er freut sich

Slide 5 - Slide

Reflexive Verben
Dafür musst du Verben konjugieren (vervoegen) können.

Wie war das nochmal?

Slide 6 - Slide

Ein Verb im Präsens (OTT) konjugieren 
Verb konjugieren:
                                  stam + (fe) E – ST – T – EN – T – EN


stam
= hele werkwoord (= infinitief) min -en/-n
kommen: komm-
arbeiten: arbeit-
regnen: regn-


Slide 7 - Slide

Reflexive Verben 'sich beeilen" (zich haasten)
Verb+ Pronomen
ich              beeile  mich                      ik haast me
du               beeilst dich                       jij haast je
er/sie/es  beeil  sich                       hij/zij/het haast zich    
wir               beeilen uns                      wij haasten ons
ihr                beeilt   euch                     jullie haasten je
sie/Sie       beeilen sich                      zij haasten zich/ u haast zich

Slide 8 - Slide

Probiere es nun selbst aus ...

Slide 9 - Slide

Vervoeg 'sich erinnern' (zich herinneren) in de 'du'-vorm
timer
0:20

Slide 10 - Open question

Vervoeg 'sich leisten' (= zich veroorloven)
in de 'er'-vorm
timer
0:20

Slide 11 - Open question

Vervoeg: 'sich waschen' (= zich wassen)
in de 'ich'-vorm
timer
0:20

Slide 12 - Open question

Reflexive Verben
Du kannst den 4. oder den 3. Fall benutzen.
Jetzt auf NL
Als je een lijdend voorwerp in de zin hebt moet je de 3e naamval gebruiken.
-> Ich wasche mir die Hände.
Is er geen lijdend voorwerp pas je de 4e naamval toe.
-> Ich wasche mich.

Slide 13 - Slide

Und jetzt seid ihr dran!

Slide 14 - Slide

Ich wasche....
A
mich
B
mir
C
ich
D
du

Slide 15 - Quiz

Ich wasche....die Hände.
A
mich
B
mir
C
ich
D
du

Slide 16 - Quiz

Du kämmst....die Haare.
A
dich
B
dir
C
du
D
ich

Slide 17 - Quiz

Du kämmst....
A
dich
B
dir
C
du
D
ich

Slide 18 - Quiz

Du schämst....
A
dich
B
dir
C
du
D
ich

Slide 19 - Quiz

Du gibst....keine Mühe.
A
dich
B
dir
C
du
D
ich

Slide 20 - Quiz

Er engagiert ....für andere Menschen.
A
mich
B
dir
C
sich
D
ich

Slide 21 - Quiz

Du freust...für mich.
A
mich
B
dir
C
du
D
dich

Slide 22 - Quiz

maak de volgende zin af (wederkerend werkwoord):
"Wir haben... über das Thema unterhalten."
A
euch
B
uns
C
sich
D
ihn

Slide 23 - Quiz

Ergänze das Reflexivpronomen (= wederkerend voornaamwoord) und reflexive Verb (= wederkerend werkwoord): sich waschen:
"Ich ....... ........... täglich die Haare."

Slide 24 - Open question

Ergänze das Reflexivpronomen (= wederkerend voornaamwoord) und reflexive Verb (= wederkerend werkwoord): sich irren:
"Ihr ........ ............. . Heute haben wir den 16., nicht den 17. Februar."

Slide 25 - Open question

Ergänze das Reflexivpronomen (= wederkerend voornaamwoord) und reflexive Verb (= wederkerend werkwoord): sich überlegen:
"Warum ....... du ........ die Sache nicht mal kurz?"

Slide 26 - Open question

Ergänze das Reflexivpronomen (= wederkerend voornaamwoord) und reflexive Verb (= wederkerend werkwoord): sich streiten:
"Mein Bruder ..... ........... jeden Tag mit meinem Vater."

Slide 27 - Open question

Welke vormen ontbreken hier bij het wederkerend werkwoord:
Es freut ..... (het verheugt me)
Es freut ........... (het verheugt jou)
Es freut.......... (het verheugt haar)
Es freut......... (het verheugt jullie)
Typ hieronder het antwoord als volgt: Es freut ihn (dus de hele zin)

Slide 28 - Open question

Welke vormen ontbreken hier bij het wederkerend werkwoord:
Ich überlege ........ eine gute Antwort.
Du überlegst ........ eine gute Antwort.
Er überlegt ......... eine gute Antwort.
Ihr überlegt ......... eine gute Antwort.
Typ hieronder het antwoord als volgt: Wir überlegen uns. (dus de hele zin)

Slide 29 - Open question

Wieviel hast du verstanden?
0100

Slide 30 - Poll

Ik ken het rijtje voor de wederkerende werkwoorden
Ik weet wanneer ik 3e of 4e naamval met een wederkerend werkwoord moet gebruiken
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll