Exponentiële groei

Exponentiële verbanden
1 / 37
next
Slide 1: Slide
WiskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Exponentiële verbanden

Slide 1 - Slide

Formules voor lineaire en exponentiële groei

Slide 2 - Slide

y = ax + b is de standaardformule voor een
A
Lineair verband
B
Exponentieel verband

Slide 3 - Quiz


is de standaardformule van een
N=bgt
A
Lineair verband
B
Exponentieel verband

Slide 4 - Quiz

In de media werd tijdens de coronacrisis gesproken van de r-waarde (het reproductiegetal). In de wiskunde noemen we deze waarde:
A
Ook gewoon reproductiegetal
B
Hellingsgetal
C
Richtingscoëfficiënt
D
Groeifactor

Slide 5 - Quiz

Het aantal nieuwe besmettingen per dag neemt af als:
A
De groeifactor kleiner is dan 0
B
De afnamefactor groter is dan 0
C
De groeifactor kleiner is dan 1
D
De afnamefactor groter is dan 1

Slide 6 - Quiz

Het reproductiegetal ligt op 27 september op 0,91. Het aantal besmettingen die dag staat op 1411. De juiste exponentiële formule hierbij is:
A
270,91t
B
14110,91t
C
14110,09t
D
27t0,09

Slide 7 - Quiz

Van de 30 miljoen geleverde vaccins in Nederland zijn er inmiddels 23,4 gezet. Dit heeft 39 weken gekost. Welke formule hoort hierbij? Ga uit van een lineair verband.
A
V=300,6w
B
V=301,67w
C
V=23,40,6w
D
V=300,39w

Slide 8 - Quiz

Zelf aan de slag
Basisroute: 3, 6, 8

Middenroute: 3, 8, 9

Uitdagende route: 5, 9, 10

Slide 9 - Slide

Tabellen en grafieken bij exponentiële groei

Slide 10 - Slide

Welke groeifactor hoort er bij deze tabel?

Slide 11 - Slide

Wat weet je nog van vorig hoofdstuk?
Schrijf


In de vorm

N=100,8t1250
N=bgt

Slide 12 - Slide

Zelf aan de slag


Alle routes maken 13, 16, 19

Slide 13 - Slide

Groeifactor en groeipercentage

Slide 14 - Slide

Welke groeifactor hoort er bij een toename van 2%
A
2
B
1,2
C
1,02
D
0,98

Slide 15 - Quiz

Welke groeifactor hoort er bij een toename van 200%
A
2
B
3
C
1,2
D
1,02

Slide 16 - Quiz

Welke groeifactor hoort er bij een afname van 12%
A
0,88
B
1,12
C
1,88
D
0,12

Slide 17 - Quiz

Welke groeifactor hoort er bij een afname van 0,3%
A
0,97
B
0,03
C
1,03
D
0,997

Slide 18 - Quiz

Zelf aan de slag
Basisroute: 22, 23, 26, 27

Middenroute: 24, 25, 28, 29

Uitdagende route: 26, 28, 29, 30

Slide 19 - Slide

Verdubbelingstijd en Halveringstijd

Slide 20 - Slide

Bespreek
Emma heeft een bank gevonden waar ze 2,5% rente krijgt op haar spaargeld. Trots belt ze haar ouders: 'Over 40 jaar is mijn spaargeld verdubbeld!', zegt ze. Waarom is pappa niet blij met Emma?

Slide 21 - Slide

Verdubbelingstijd
De groeifactor bij 2,5% rente = 1,025

Dus: 

Intersect zegt: verdubbeld na 28,1 jaar.
1,025t=2

Slide 22 - Slide

Halveringstijd
Maike heeft het onkruid in haar tuin behandeld met een bestrijdingsmiddel. Elke week neemt het onkruid met 4% af. 

Na hoeveel weken is de helft van het onkruid weg? 

Na hoeveel weken is er nog maar 10% van het onkruid over?

Slide 23 - Slide

Zelf aan de slag
Basisroute: 34, 40

Middenroute: 34, 40

Uitdagende route: 35a, c, 41

Slide 24 - Slide

Groeifactoren omzetten en formules opstellen

Slide 25 - Slide

Gegeven is een exponentieel verband dat door de punten (4, 12) en (8, 62 gaat). Stel hierbij een formule op.
N=bgt

Slide 26 - Slide

Zelf aan de slag
Basisroute: 43, 48, 56, 57

Middenroute: 45, 49, 56, 59

Uitdagende route: 49, 52, 57, 59

Slide 27 - Slide

Logaritmisch papier

Slide 28 - Slide

Wat denk je dat
je moet kunnen op
het CSE?

Slide 29 - Mind map

Eindexamen vaardigheden
1. Inhoudelijke kennis

2. Een vraag interpreteren
3. Een aanpak kiezen
4. Inhoudelijke kennis toepassen in een nieuwe situatie
5. Redeneren over wiskundige kennis

Slide 30 - Slide

Logaritmisch papier

Bladzijde 38 van het boek

Slide 31 - Slide

Zelf aan de slag


Alle routes maken 64, 67

Slide 32 - Slide

Redeneren met formules

Slide 33 - Slide




Beredeneer wat het verzadigingsniveau is van deze formule. 



Beredeneer of de grafiek van N stijgend of dalend is.
N=2+5,50,74t5000
N=2+5,50,74t5000

Slide 34 - Slide

Zet in de juiste volgorde voor: 
1+320,5t260
Als t groter wordt, wordt 0,5^t kleiner
Dan wordt 1 + 32*0,5^t kleiner
Dan wordt 260 / (1 + 32*0,5^t) groter
Dan wordt 32*0,5^t kleiner
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4

Slide 35 - Drag question

Maak opdracht 72c
Je hebt 5 minuten
timer
5:00

Slide 36 - Slide

Zelf aan de slag
Basisroute: 73, 74, 75

Middenroute: 73, 74, 75

Uitdagende route: 74, 75, 77

Slide 37 - Slide