Taalverandering
1 / 16
Lesson duration is: 45 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Wat is moedertaal?
A
De taal van het land waar je woont
B
De taal die je leert als je ouder bent
C
De taal die je spreekt
D
De taal die je leert van je ouders.
Slide 3 - Quiz
Wat is tweede taal?
A
Een extra taal die je leert, maar niet dagelijks gebruikt.
B
De taal die je leert van je ouders.
C
De taal die je later leert en dagelijks spreekt.
D
De taal die je leuk vindt om te spreken.
Slide 4 - Quiz
Wat is dialect?
A
is de taal die je in je land spreekt.
B
is de taal die je in je eigen streek of plaats spreekt.
C
Is de standaard taal die wij in Nederland spreken.
D
Dat is de taal die je als kleuter gebruikt.
Slide 5 - Quiz
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Wanneer is straattaal ontstaan?
A
eind 20e eeuw
B
eind 19e eeuw
C
Begin van het jaar 2000
D
Het is er de laatste 5 jaar vooral.
Slide 8 - Quiz
Slide 9 - Video
Cringe =
A
knap
B
serieus
C
ongemakkelijk
D
enthousiast
Slide 10 - Quiz
Drip =
A
outfit
B
serieus
C
snoep
D
arm zijn
Slide 11 - Quiz
lit =
A
geld
B
heel leuk
C
dom persoon
D
lekker eten
Slide 12 - Quiz
Uit welke taal is het woord 'Doekoe' afgeleidt?
A
Antiliaans
B
Surinaams
C
Marrokaans
D
Turks
Slide 13 - Quiz
Hoe komt het dat veel jongeren straattaal overnemen?
A
Het wordt gebruikt in songteksten
B
Jongeren zijn gevoelig voor populariteit en nemen dit van elkaar over.
C
Jongeren die straattaal spreken zijn vaak tweetalig opgevoed en leren dit thuis.
Slide 14 - Quiz
Wat is een leenwoord?
