Das Adjektiv - Wiederholung

Das Adjektiv
1 / 15
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3,4

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Das Adjektiv

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Der- Gruppe 
Ezelsbruggetje "de sleutel"
Mannelijk
vrouwelijk 
onzijdig 
meervoud
1
der nette Mann
die nette Frau
das nette Kind
die netten Kinder
3
dem netten Mann
der netten Frau
dem netten Kind
den netten Kindern
4
den netten Mann
die nette Frau
das nette Kind 
die netten Kinder

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Ein-Gruppe
Ezelsbruggetje "de sleutel"
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1
ein netter Mann
eine nette Frau
ein nettes Kind
keine netten Kinder
3
einem netten Mann
einer netten Frau
einem netten Kind
keinen netten Kindern
4
einen netten Mann
eine nette Frau
ein nettes Kind 
keine netten Kinder
Let op: In de ein-Gruppe neemt het bijvoeglijk naamwoord bij mannelijke en onzijdige zelfstandig naamwoorden de vorm van het lidwoord over in 1e en 4e naamval!

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Null-Gruppe
mannelijk
vrouwlijk
onzijdig
meervoud
1
netter Mann (der)
nette Frau (die)
nettes Kind (das)
nette Kinder (die)
3
nettem Mann (dem)
netter Frau
(der)
nettem Kind
(dem)
netten Kindern
(den ...n)
4
netten Mann (den)
nette Frau (die)
nettes Kind (das) 
nette Kinder (die)
Let op! Hier kun je het ezelsbruggetje ''de sleutel'' niet toepassen. De bijvoeglijk naamwoorden nemen overal de vorm van het lidwoord (der-groep) in de desbetreffende naamval over. 

Slide 4 - Slide

This item has no instructions


schlaue Schüler

Welke groep?
A
der-groep
B
ein-groep
C
nichts-groep

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions


unser geordneter Sekretär

Welke groep?
A
der-groep
B
ein-groep
C
nichts-groep

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions



dieses alte Haus

Welke groep?
A
der-groep
B
ein-groep
C
nichts-groep

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Stappenplan naamvallen

Zit er een (keuze)voorzetsel of werkwoord met naamval in de zin?

  1. Vast voorzetsel of werkwoord =       naamval toepassen in der-
      Gruppe, ein-Gruppe of 0-Gruppe 

2. Keuzevoorzetsel =
  • Wo/wann? --> 3e naamval
  • Wohin? --> 4e naamval
     daarna toepassen in der-Gruppe, 
     ein-Gruppe of 0-Gruppe. 
Nee
Zin ontleden + naamval toepassen in der- Gruppe, ein Gruppe of 0-Gruppe


1.  gezegde: 
    alle werkwoorden in de zin.
2. onderwerp: 
    wie/wat + gez.? = 1e naamval
3. lijdend voorwerp: 
    wie/wat + gez. + ow = 4e naamval
4. meewerkend voorwerp: 
     aan/voor wie/wat + gez. + ow +lv = 3e 
     naamval
Ja

Slide 8 - Slide

This item has no instructions


Morgen treffe ich ein ...
bekannt ... Wissenschaftler (m)
.

Slide 9 - Open question

Wat bepaalt de naamval?

- een voorzetsel of een zinsdeel?

Dieses verfilmte Buch ist ein ... groß ... Erfolg (m).

Slide 10 - Open question

Wat is ein ... groß ... Erfolg voor een zinsdeel?

- naamwoordelijk deel van het gezegde ->
ist (sein) = koppelwerkwoord en dit verfilmde boek is gelijk aan een groot succes


Wir hatten ein ...  schön
...
Wochenende (o).

Slide 11 - Open question

This item has no instructions


Ich fahre mit mein ... klein ... Bruder.

Slide 12 - Open question

mit = voorzetsel 3e naamval

Durch dies ... schwierig ... Problem (o) habe ich verloren.

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Slide 15 - Link

zinnen oefenen op oscarromero