Thema 6 basisstof 2 chromosomen en genen

Chéden
Sey
Gaby
Djano
Romy
Sara
Gaby
Anouk
Chabo
Kim
Omar
                              bord
LEG JE BOEK KLAAR en je begrippenlijst. 
Sta je er niet op, dan mag je kiezen waar je gaat zitten. 
Je hebt een voldoende voor de toets gehaald. 
r
a
a
m
1 / 35
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Chéden
Sey
Gaby
Djano
Romy
Sara
Gaby
Anouk
Chabo
Kim
Omar
                              bord
LEG JE BOEK KLAAR en je begrippenlijst. 
Sta je er niet op, dan mag je kiezen waar je gaat zitten. 
Je hebt een voldoende voor de toets gehaald. 
r
a
a
m

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Absentie 
Herhaling vorige les
Doelen van de les
Doel met uitleg
Opdrachten maken 
Nakijken  
Doel van de les en afsluiting

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Hoofdstukopbouw
1. Genotype en Fenotype
2. Chromosomen en genen
3. Variatie in genotypen
herhaling 1 - 3 + mindmap invullen
4. Geschiedenis van het leven op aarde
6. Evolutie
7. Fossielen
Herhaling 1 - 7 + mindmap invullen
Diagnostische toets
Toets

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Genotype en fenotype: Doelen
  1. Je kunt benoemen dat alle cellen van je lichaam dezelfde erfelijke informatie bevatten.  
  2. Je kunt benoemen wat de begrippen genotype en het fenotype zijn.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Lees de begrippen nog eens, zo krijg je er vragen over: 
erfelijk: eigenschappen die je meekrijgt van je ouders, bijvoorbeeld de kleur van je ogen
fenotype: alle eigenschappen van een organisme
lichaamscellen: cellen waaruit je lichaam is opgebouwd
chromosomen: lange dunne draden in de celkern
DNA: stof die informatie bevat voor erfelijke eigenschappen
genotype: informatie voor de erfelijke eigenschappen van een organisme

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Wat is erfelijkheid?

Slide 6 - Open question

This item has no instructions

Wat zijn lichaamscellen?

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

Doel: Je kunt benoemen dat alle cellen van je lichaam dezelfde erfelijke informatie bevatten.  
Een mens is een organisme. Net als een dier. 
Een organisme bestaat uit heel veel lichaamscellen. 
In de celkern zitten chromosomen.
Die bestaan voor een groot deel
uit de stof DNA.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Doel: Je kunt uitleggen wat de begrippen genotype en het fenotype betekenen.
fenotype: alle eigenschappen van een organisme. Je kunt je haar verven. Dan verander je het fenotype (het uiterlijk). 
genotype: informatie voor de erfelijke eigenschappen van een organisme. Maar de kleur 
van het haar komt altijd weer 
terug. 

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Wat is het genotype?
A
Alle erfelijke eigenschappen van een organisme
B
Alle eigenschappen van een organisme.

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het fenotype?
A
Alle erfelijke eigenschappen van een organisme
B
Alle eigenschappen van een organisme.

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Wat is DNA?
A
Een chromosoom
B
Een celkern
C
Een stof

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Waar zit DNA?
A
In de chromosomen
B
In een celkern
C
In een stof

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Waar bestaan chromosomen uit?
A
Uit stoffen
B
Voor een groot deel uit DNA

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Wat is DNA? (uitgebreid)
A
Een chromosoom die stoffen bevat
B
Een stof met alle erfelijke informatie

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Opdracht 1 – 9 blz 77 - 82 

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Chromosomen en genen: Doelen
Je kunt benoemen dat elk van de ouders 50% van de chromosomen levert. 

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

In welk opzicht lijk jij op je ouders? Wat heb jij van je ouders geërfd?

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

de begrippen:
chromosomenpaar: twee chromosomen die 
aan elkaar gelijk zijn.
gen: deel van een chromosoom dat informatie
voor een erfelijke eigenschap bevat.
genenparen: twee genen die aan elkaar gelijk zijn.
geslachtscellen: cellen waarin chromosomen enkelvoudig voorkomen.
celdeling: vorming van nieuwe cellen.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Doel: Je kunt benoemen dat
elk van de ouders 50% van
de chromosomen levert. 

In elke lichaamscel van een
mens zitten 46 chromosomen.
Hier zie je de chromosomen van
een vrouw. 

Wat valt er op?

Slide 20 - Slide

Vraag ze wat ze opvalt. Daarna naar volgende dia. 
Doel: Je kunt benoemen dat
elk van de ouders 50% van
de chromosomen levert. 

Wat valt er op?

Er liggen er telkens 2 bij elkaar. 
Deze zijn gelijk. 
Dit is een chromosomenpaar. 

Elk mens heeft dus 23 chromosomenparen.

Slide 21 - Slide

Vraag ze wat ze opvalt. Daarna naar volgende dia. 
Doel: Je kunt benoemen dat
elk van de ouders 50% van
de chromosomen levert. 

Ieder mens heeft duizenden erfelijke eigenschappen.
Een gen is een deel van een chromosoom. 
Alle genen in een celkern vormen samen het genotype.
Genen komen net als chromosomen ook in paren voor. 
= genenpaar.  

Slide 22 - Slide

Vraag ze wat ze opvalt. Daarna naar volgende dia. 

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

chromosomen in geslachtscellen
In geslachtscellen zitten ook chromosomen. 
Van een chromosomenpaar krijg je de helft van je moeder en de helft van je vader. 
Een geslachtscel bevat dus de helft
(=23 chromosomen)
In totaal krijg je dus 46 chromosomen. 

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

chromosomen in geslachtscellen
aanzetten vanaf 5 min 36.

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Hoeveel chromosomen bevalt een cel?
A
46
B
23
C
2

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Hoeveel chromosomen bevalt een chromosomen paar?
A
46
B
23
C
2

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Een gen is een deel van een chromosoom
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Genen komt niet in paren voor
A
waar
B
niet waar

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Een geslachtscel bestaat uit 23 chromosomen.
Een lichaamscel uit 46.
A
waar
B
niet waar

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

De geslachtscellen vormen samen 1 nieuwe cel. Deze cel gaat zich delen en vormen uiteindelijk een baby.
A
waar
B
niet waar

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Aan de slag: 
Samen lezen en opdrachten maken

blz 83, 85, 86, 87

Huiswerk:
Begrippen BS 2
Opdr 1 - 10+

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

 Dit hebben we vandaag geleerd: 


Je kunt benoemen dat elk van de ouders 50% van de chromosomen levert. 

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Leg uit waarom je 50% van je moeder krijgt en 50% van je vader.

Slide 34 - Open question

This item has no instructions

Bedankt!

Slide 35 - Slide

This item has no instructions