C3 U2: Perfecto/Indefinido/Imperfecto

Verleden tijden
- Je kent al 3 verleden tijden: 
De perfecto / imperfecto / indefinido 

- Dit jaar gaan we leren over het gebruik van de verschillende tijden. Want wanneer moet je nu welke tijd gaan gebruiken?

- In dit hoofdstuk focussen op de indefinido (heeft de meeste onregelmatige werkwoorden)
- aan het eind van de les/hoofdstuk weet je de indefinido te vervoegen en wanneer het gebruikt wordt (je kent de signaalwoorden)


1 / 18
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Verleden tijden
- Je kent al 3 verleden tijden: 
De perfecto / imperfecto / indefinido 

- Dit jaar gaan we leren over het gebruik van de verschillende tijden. Want wanneer moet je nu welke tijd gaan gebruiken?

- In dit hoofdstuk focussen op de indefinido (heeft de meeste onregelmatige werkwoorden)
- aan het eind van de les/hoofdstuk weet je de indefinido te vervoegen en wanneer het gebruikt wordt (je kent de signaalwoorden)


Slide 1 - Slide

weet je nog de uitgangen van de indefinido? (regelmatig)

Slide 2 - Slide

Vervoeg HABLAR, COMER, VIVIR in de indefinido

Slide 3 - Open question

Er zijn heel veel onregelmatige indefinidos

Slide 4 - Slide

Er zijn twee werkwoorden die geheel onregelmatig zijn:
Ir/ser: fui, fuiste, fue, fuimos, fuisteis, fueron.

¡OJO! De vervoegingen van de werkwoorden ‘ir’ en ‘ser’ zijn in de indefinido hetzelfde. ‘fui’ kan dan ‘ik ging’ , maar ook ‘ik was’ betekenen.


Slide 5 - Slide

Onregelmatige ww indefinido
Voor TW1 moet je de volgende onregelmatige ww in de indefinido weten:
ir / ser / estar / tener / hacer / leer / querer / decir
(let op: je kent ook de vertaling!)

Slide 6 - Slide

Vergeet niet de Wedekerende werkwoorden:

 


Ducharse: 
me duché, te duchaste, se duchó…

Slide 7 - Slide

Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes in de indefinido in: Ayer yo (hablar) con mis abuelos.

A
hablé
B
hablaste
C
habló
D
hablamos

Slide 8 - Quiz

Tú (comer) pizza ayer, ¿verdad?

A
comí
B
comiste
C
comió
D
comimos

Slide 9 - Quiz

Del 2015 al 2019 Juan (vivir) en Madrid.

A
viví
B
viviste
C
vivió
D
vivimos

Slide 10 - Quiz

La semana pasada nosotros (visitar) a los abuelos.

A
visité
B
visitaste
C
visitó
D
visitamos

Slide 11 - Quiz

La semana pasada vosotros (ir) a casa de los abuelos.

A
fui
B
fuiste
C
fue
D
fuisteis

Slide 12 - Quiz

Hola chicos, (aprender) español en las vacaciones pasadas?

A
aprendí
B
aprendió
C
aprendimos
D
aprendisteis

Slide 13 - Quiz

Ayer mis amigos (escribir) muchos mensajes por WhastApp.

A
escribió
B
escribimos
C
escribisteis
D
escribieron

Slide 14 - Quiz

INDEFINIDO 
De indefinido wordt gebruikt voor gebeurtenissen die op een bepaald moment in het verleden plaatsvonden. Deze gebeurtenissen/acties zijn afgesloten en hebben voor de spreker geen verband met het heden. 

Ayer hablé con mi abuelo sobre las clases en línea. 
Gisteren praatte ik met mijn opa over de online lessen. 
Ik heb gisteren met mijn opa over de online lessen gesproken. 

Slide 15 - Slide

Indefinido (signaalwoorden)
ayer, anteayer, anoche
la semana pasada
el año/mes/verano pasado
el otro día, el lunes, el martes
hace 1,2,3 día(s) /semana(s)
en 1946, el 14 de febrero (datum)
en marzo... navidades...
aquel día, aquel invierno, desde 1995 hasta 1998, 
de repente, cuando, 
el/la último/a día/tarde...


Leer de vertaling van de signaalwoorden!
DEZE TIJD HEEFT EEN DUIDELIJK BEGIN EN EIND!

Slide 16 - Slide

gisteren
in 2002
afgelopen/vorige week
de laatste keer
drie jaar geleden
Ayer 
la última vez
Hace tres años
la semana pasada
En 2002

Slide 17 - Drag question

Oefenen met de verleden tijden

Vervoegingen: verbuga.eu
Oefeningen met indefinido::

Slide 18 - Slide