1.1 Voor niks gaat de zon op

Wat wordt er onderzocht bij het vak economie?
1 / 13
next
Slide 1: Open question
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wat wordt er onderzocht bij het vak economie?

Slide 1 - Open question

Lesdoelen
  • Je kunt de economische begrippen schaars goed, vrij goed, middelen, behoeften, zelfvoorziening, consument en consumptiegoed herkennen in praktijksituaties en toelichten.
  • Je kunt de vier productiefactoren onderscheiden.
  • Je kunt het verschil uitleggen tussen een consumptiegoed en een kapitaalgoed. 

Slide 2 - Slide

Productiefactoren
  • Middelen die je nodig heb om een goed of dienst te kunnen produceren.
  • Kapitaal =goederen die bij productie nodig zijn
  • Arbeid = werknemers
  • Natuur = lucht/grond/(regen)water
  • Ondernemerschap = eigenaar van het bedrijf 

Slide 3 - Slide

Schaarse goederen en vrije goederen
  • Goed = tastbaar
  • Dienst = niet tastbaar

  • Schaarse goederen = hier productiefactoren voor nodig
  • Vrije goederen = geen productiefactoren voor nodig

Slide 4 - Slide

De behoeften van mensen
  • Wat zijn behoeften?
  • Wensen 
  • Om in je behoeften te voorzien heb je middelen nog:
  • Tijd & geld

  • KEUZES MAKEN! 

Slide 5 - Slide

Zelfvoorziening en consumeren
  • 2 mogelijkheden om in je behoeften te voorzien:
  • Zelfvoorziening = maken = tijd
  • Consumeren = kopen = geld
  • Consument = iemand die iets koopt
  • Consumptiegoed = goederen waarmee een consument in zijn behoeften voorziet

Slide 6 - Slide

Welke productiefactoren wordt gemaakt met andere productiefactoren?
A
natuur
B
arbeid
C
kapitaal
D
ondernemerschap

Slide 7 - Quiz

Goed

Dienst
Supermarkt
Verzekeringsmaatschappij
Autofabrikant
Uitgeverij schoolboeken
Middelbare school
Producent van lcd-tv's

Slide 8 - Drag question

Wat zijn jou middelen?
A
je behoeften
B
je inkomen en spaargeld
C
het aanbod in de winkels

Slide 9 - Quiz

Kapitaal
Arbeid
Natuur
Ondernemerschap
Geen productiefactor
Oven in een restaurant
Oven bij jou thuis
Auto waarmee de post bezorgd wordt
Auto van je moeder
Postbezorger
Het water in een parkvijver
Koelwater bij een kerncentrale
Computer bij de Rabobank

Slide 10 - Drag question

Hoe geef je antwoord?
  • Antwoorden in hele zinnen
  • Vraag herhalen in je antwoord 
  • Leg de begrippen uit

Slide 11 - Slide

Aan de slag
  • Wat? 1.1: 5 tm 8, 10, 11, 13 tm 15
  • hoe? Eerste 5 minuten in stilte
  • Klaar? Nakijken 

Slide 12 - Slide

Lesdoelen
  • Je kunt de economische begrippen schaars goed, vrij goed, middelen, behoeften, zelfvoorziening, consument en consumptiegoed herkennen in praktijksituaties en toelichten.
  • Je kunt de vier productiefactoren onderscheiden.
  • Je kunt het verschil uitleggen tussen een consumptiegoed en een kapitaalgoed. 

Slide 13 - Slide