Wiederholung Grammatik 4. Klasse

4. Klasse
Wiederholung Grammatik 
  1. Verben
  2. Fälle und Präpositionen
  3. Wortfolge
  4. Adjektive
  5. Steigerung
1 / 18
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with text slides.

Items in this lesson

4. Klasse
Wiederholung Grammatik 
  1. Verben
  2. Fälle und Präpositionen
  3. Wortfolge
  4. Adjektive
  5. Steigerung

Slide 1 - Slide

1. Verben: regelmäßig
Präsens: stamm + -e ; -st ; -t ; -en ; -t ; en; -en (stark & schwach)
wohnen -> ich wohne; du wohnst u.s.w.

Präteritum schwach: stamm + -te ; -test ; -te ; -ten ; -tet ; -ten 
wohnen -> ich wohnte; du wohntest u.s.w.
Präteritum stark: lernen!! (Liste von starken Verben)  z.B. schlafen -> ich schlief

Perfekt schwach: ge + stamm + t 
wohnen --> gewohnt
Perfekt stark: lernen!! (Liste von starken Verben) z.B.: schlafen -> geschlafen  


Slide 2 - Slide

1. Verben: starke Verben
Lijst met sterke werkwoorden leren !! (staat op Magister)
Let op: een sterk werkwoord met een a of een in de stam krijgt een klinkerwissel (Vokalwechsel) bij de 2e en 3e persoon ev (präsens)
a -> ä (fahren --> ich fahre, du fährst, er fährt)
au -> äu (laufen -> ich laufe ,du läufst, er läuft)
korte e -> i (vergessen -> ich vergesse, du vergisst, er vergisst)
lange e -> ie (sehen -> ich sehe, du siehst, er sieht)
Let op: geben: ich gebe, du gibst, er gibt -
               nehmen: ich nehme, du nimmst, er nimmt


Slide 3 - Slide

1. Verben: Modalverben (unregelmäßig)
wollen = willen
sollen = moeten (van iemand anders)
müssen = moeten (noodzaak)
dürfen = mogen (toestemming hebben)
können = kunnen
mögen = lekker/leuk etc. vinden
möchten = zou graag willen (= Konjunktiv II van mögen)

Slide 4 - Slide

1. Verben: haben/sein/werden (unregelmäßig)
Lernen!! Schema's op Magister (Blok 1 / 2)

Slide 5 - Slide

1. Verben: Konjunktiv II
zou-vorm: beleefdheid, wens of mogelijkheid
bij haben/sein/werden/Modalverben/wissen: Konjunktiv II-vorm gebruiken (zie schema blok 2). 
z.B.: ich hätte gern ...
bij overige werkwoorden: würden + infinitiv
z.B. ich würde zu Hause bleiben, wenn ich nicht zur Schule gehen würde.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

2. Fälle & Präpositionen
1. Nominativ: onderwerp, naamwoordelijk deel v/h gezegde
2. Genitiv: bezit 
3. Dativ: meewerkend voorwerp + na mit, nach, bei, von, zu, aus, seit, außer, gegenüber, entgegen
4. Akkusativ: lijdend voorwerp + na durch, für, ohne, um, bis, gegen, entlang, 
NB: Wechselpräpositionen met Dativ óf Akkusativ

Slide 8 - Slide

2. Fälle & Präpositionen
Wechselpräpositionen: an, auf, hinter, neben, in, über, unter, vor, zwischen
Stap 1:
  • wo? --> Dativ
  • wohin? --> Akkusativ
    Stap 2:
  • wann? --> Dativ
    Stap 3: 
  • 7/2 regel: auf en über + Akkusativ, an, hinter, neben, in, unter, vor, zwischen + Dativ

Slide 9 - Slide

2. Fälle & Präpositionen: Formen
Der-Gruppe:
r e s e
s(+s) r s(+s) r
m r m n(+)
n e s e 
Ein-Gruppe:
- e - e
s(+s) r s(+s) r
m r m n(+n)
n e - e

Persoonlijk voornaamwoord:
ich - mir - mich
du - dir - dich
er - ihm - ihn
sie - ihr - sie
es - ihm - es
wir - uns - uns
ihr - euch - euch
sie/Sie - ihnen/Ihnen - sie/Sie


Slide 10 - Slide

3. Wortfolge
Meestal zoals in het Nederlands.
Uitzonderingen
--> Hoofdzin: alle werkwoorden (behalve de persoonsvorm) staan achteraan
z.B. ich möchte mit dir Eis essen (i.p.v. *ich möchte Eis essen mit dir )
--> Bijzin: persoonsvorm als laatste werkwoord
z.B. ich bleibe zu Hause, weil ich krank bin. (i.p.v. *weil ich bin krank )

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

4. Adjektive
Het bijvoeglijk naamwoord vervoegen:
1. Welk schema? 
- na een woord uit de der-Gruppe?
- na een woord uit de ein-Gruppe
- niet na een woord uit de der/ein Gruppe?
2. Welk geslacht?
3. Welke naamval?

Slide 14 - Slide

4. Adjektive
De schema's (staan ook op Magister): 
Der-Gruppe: overal uitgang -en, behalve bij nom. ev. M, V, O en 
akk. ev. V, O, die krijgen -e
Ein-Gruppe: overal uitgang -en, behalve bij nom. ev. M, V, O (die krijgen -r (M)  -e (V), of -s (O)) en akk. ev. V, O (die krijgen -e (V) of -s (O))
Null-Gruppe: rese - nrnr - mrmn - nese

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

5. Steigerung
regelmatig: zoals in nl (klein - kleiner - kleinst)
het kleinst = am kleinsten
Uitzonderingen: 
- s/t/d aan het eind = +e in superlativ (stolz - am stolzesten)
- el --> dunkel - dunkler - am dunkelsten
- er -> teuer - teurer - am teuersten 
- a/u vaak met Umlaut -> lang > länger - längst
- groß, gut, hoch, nah, viel, gern, wenig, oft (zie Magister - Grammatik blok 5)

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide