1. Nominativ: onderwerp, naamwoordelijk deel v/h gezegde
2. Genitiv: bezit
3. Dativ: meewerkend voorwerp + na mit, nach, bei, von, zu, aus, seit, außer, gegenüber, entgegen
4. Akkusativ: lijdend voorwerp + na durch, für, ohne, um, bis, gegen, entlang,
NB: Wechselpräpositionen met Dativ óf Akkusativ