18 nov. Kapitel 2 / het persoonlijk voornaamwoord

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Startaufgabe:

1. Welche neun Wege zu 

lernen werden rechts beschrieben?

Notiere auf Niederländisch.

Welche Wege benutzt du nicht? Notiere

Aan het einde van de les:

• Kun je de persoonlijke voornaamwoorden in de Nominativ, Dativ  en Akkusativ in een zin herkennen en toepassen
• Ken je de voorzetsels waarna de Akkusativ  of Dativ komt

Wie werdet ihr das machen?

Instruktion und Übung:

zu Grammatik

Instruktion Personalpronomen

Persoonlijke voornaamwoorden

Onderwerp

Meewer-

kende 

vorm

Lijdende

vorm

Nominativ

Akkusa-tiv

Dativ

Vormen

Onderwerp =

Lijdende vorm =

Meewerkende vorm =

Vormen

1ste naamval = Nominativ

4de naamval = ?

3de naamval = ?

Vormen

Onderwerp =

Lijdende vorm =

Meewerkende vorm =

Vormen

1ste naamval = Nominativ

4de naamval = Akkusativ

3de naamval = ?

Vormen

Onderwerp =

Lijdende vorm =

Meewerkende vorm =

Vormen

1ste naamval = Nominativ

4de naamval = Akkusativ

3de naamval = Dativ

Vormen komen voor na:

• Voorzetsels: Wir spielen morgen Fußball gegen euch.
• Bij bijzondere werkwoorden: Ich danke dir.
• Ontleden: Ich rufe dich morgen an.

Na welke voorzetsels komt altijd de Akkusativvorm van een persoonlijk voornaamwoord?

1. durch, für, ohne, um, bis gegen, entlang
2. mit, nach bei, seit, von, zu, aus, außer, gegenüber
3. durch, mit, für, bei, von, gegen, entlang
4. ohne, seit, um, zu, aus, außer, gegenüber

Na welke voorztesels komt altijd de Dativvorm van een persoonlijk voornaamwoord?

1. mit, nach bei, seit, von, zu, aus, außer, gegenüber
2. durch, für, ohne, um, bis gegen, entlang,
3. ohne, seit, um, zu, aus, außer, gegenüber,
4. mit, für, bei, von, gegen, entlang

die Akkusativartikel

durch

für

ohne

um

bis

gegen

entlang

door

voor

zonder

om

tot

tegen

langs

Pak het naamvallenschema erbij

Mache folgende Aufgaben mit Hilfe des Schemas.

Das Buch ist für (jou) ...............

1. dir
2. dich
3. sie
4. Sie

Ohne (haar) ........... kann ich nicht leben.

1. ihr
2. ihn
3. sie
4. es

die Dativartikel

mit

nach

bei

seit

von

zu

aus

außer 

gegenüber

met

naar

bij

sinds

van

tot/naar

uit

behalve

tegenover

Pak het naamvallenschema erbij

Mache folgende Aufgaben mit Hilfe des Schemas.

Ich gehe mit (hem) ............ zum Arzt.

1. ihm
2. dir
3. ihnen
4. ihr

Er wohnt gegenüber (mij) ..........

1. mich
2. ich
3. mir

Aufgabe 1

Maak een zin met een voorzetsel uit het Akkusativrijtje met daarna een persoonlijk voornaamoord en beeld het uit.

Beispiel:

Das Buch ist für dich

Ergebnis

Vorspielen

Mit wem?

zu zweit

Aufgabe 2

Maak een zin met een voorzetsel uit het Akkusativrijtje met daarna een persoonlijk voornaamoord en beeld het uit.

Beispiel:

Ich springe mit ihm

Ergebnis

Vorspielen

Mit wem?

zu zweit

Selbständig arbeiten

Was? Mache die Aufgaben 18 und 19 zu  E Grammatik K2

Wie? Alleine und zu zweit

Hilfsmittel: Seite 152.10/153.15/154.16

Wie lange? Bis Ende der Stunde

Ergebnis: >70%

Evaluation

Nenne zwei Präpositionen (voorzetsels) mit Akkusativform und zwei mit Dativform

Ontleden

Onderwerp = hoofdpersoon / actief

Lijdende vorm = ondergaat wat hoofdpersoon doet/wil/maakt enz.

Meewerkende vorm = aan of voor wie/wat?

Ontleed de volgende zin. Beargumenteer (regels toepassen)

Ich zeige dir ein Video über Gesundheit.

Nominativ = 

Akkusativ = 

Dativ =