Quiz deel 1

De zender zender
De ontvangerzender
Het communicatiekanaal
De sms, de e-mail, het telefoon gesprek,...
1 / 29
next
Slide 1: Drag question
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

De zender zender
De ontvangerzender
Het communicatiekanaal
De sms, de e-mail, het telefoon gesprek,...

Slide 1 - Drag question

Welke component uit het communicatiemodel?

Rayan BELT naar Vincenzo om te vragen
of ze gaan voetballen.
A
ontvanger
B
zender
C
boodschap
D
kanaal

Slide 2 - Quiz

Welke component uit het communicatiemodel?

Dieuwke mailt naar MEVROUW DE MOL
om extra uitleg te krijgen.
A
ontvanger
B
zender
C
boodschap
D
kanaal

Slide 3 - Quiz

Welke component uit het communicatiemodel?

Arvid fluistert in de les OF HIJ NAAR TOILET MAG.
A
ontvanger
B
zender
C
boodschap
D
kanaal

Slide 4 - Quiz

Denk aan een dag.
Welke teksten
kom je zoal tegen?

Slide 5 - Mind map

Welke soorten tekst
ken je?

Slide 6 - Mind map

Slide 7 - Slide

Wat is het hoofddoel
van de vorige afbeelding?
A
informeren
B
ontspannen
C
overtuigen
D
mening geven

Slide 8 - Quiz

Wat is dat, 'overtuigen'?

Slide 9 - Open question

Wat is het nevendoel
van de vorige afbeelding?
A
informeren
B
ontspannen
C
overtuigen
D
mening geven

Slide 10 - Quiz

Wat is dat, informeren?

Slide 11 - Open question

Slide 12 - Slide

Wat is het hoofddoel
van de vorige afbeelding?
A
informeren
B
ontspannen
C
overtuigen
D
mening geven

Slide 13 - Quiz

Wat is dat, 'ontspannen'?

Slide 14 - Open question

Slide 15 - Slide

Wat is het hoofddoel
van de vorige afbeelding?
A
informeren
B
ontspannen
C
overtuigen
D
instructie geven

Slide 16 - Quiz

Waarom is het belangrijk dat je nadenkt over het doel van een tekst?

Slide 17 - Open question

Maak een zin waarin
het onderwerp een woord is.

Slide 18 - Open question

Maak een zin waarin
het onderwerp een woordgroep is.

Slide 19 - Open question

Maak van het onderwerp in deze zin een zin:

Mama kookt heel lekker.

Slide 20 - Open question

Is dit een open of gesloten vraag?
'Wil je me de bordstift even doorgeven?'
A
open vraag
B
gesloten vraag

Slide 21 - Quiz

Is dit een open of gesloten vraag?
'Hoe oud ben jij al?'
A
open vraag
B
gesloten vraag

Slide 22 - Quiz

Is dit een open of gesloten vraag?
'Waarom vind jij Nederlands zo leuk?'
A
open vraag
B
gesloten vraag

Slide 23 - Quiz

Hoe vervoeg je het werkwoord juist?
'Ik ... (antwoorden) vaak op de vragen van de leerkracht!'
A
antwoord
B
antwoordt

Slide 24 - Quiz

Hoe vervoeg je het werkwoord juist?

'(Vinden)... je zus deze school leuk?'
A
vind
B
vindt

Slide 25 - Quiz

Hoe vervoeg je het werkwoord juist?

'(Luiden)... jij de bel?'
A
luid
B
luidt

Slide 26 - Quiz

Hoe vervoeg je het werkwoord juist?
'Navaro en Millo ...(zingen) in de douche'
A
zingt
B
zingen

Slide 27 - Quiz

In welke vorm staat het werkwoord?
'Yanaïka en Nona ZIJN klasgenoten.'
A
pv
B
imperatief

Slide 28 - Quiz

In welke vorm staat het werkwoord?
'Azriël, SLUIT het gordijn!'
A
pv
B
imperatief

Slide 29 - Quiz