Conjuncties en hoofdzin/bijzin

de conjuncties 
en, maar, want, of
Ik vind koffie lekker, maar ik vind thee ook lekker.
-> wie/wat - werkwoord - rest (- 2e werkwoord) 

omdat, als
Ik drink koffie in de ochtend, omdat ik wakker moet worden.
-> wie/wat - rest - werkwoord(en)

1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

de conjuncties 
en, maar, want, of
Ik vind koffie lekker, maar ik vind thee ook lekker.
-> wie/wat - werkwoord - rest (- 2e werkwoord) 

omdat, als
Ik drink koffie in de ochtend, omdat ik wakker moet worden.
-> wie/wat - rest - werkwoord(en)

Slide 1 - Slide

Wat is het werkwoord(en) in deze zin?
Ik koop een nieuwe tas.
A
ik
B
een nieuwe tas
C
koop
D
koop - tas

Slide 2 - Quiz

Wat is het werkwoord(en) in deze zin?
Ik heb gisteren gewandeld.
A
heb
B
heb - gisteren
C
gewandeld
D
heb - gewandeld

Slide 3 - Quiz

Waar zie je wie/wat?
De auto staat in de garage.
A
staat
B
in de garage
C
garage
D
de auto

Slide 4 - Quiz

Waar zie je de rest?
De auto staat in de garage.
A
staat
B
in de garage
C
garage
D
de auto

Slide 5 - Quiz

Waar zie je de rest?
Gisteren zette ik mijn auto in de garage.
A
gisteren
B
zette
C
mijn auto in de garage
D
gisteren - mijn auto in de garage

Slide 6 - Quiz

hoofdzin
Na: en - maar - want - of
wie/wat   -   werkwoord   -   rest   - 2e werkwoord             (hoofdzin)

Ik ga naar huis, want ik heb hoofdpijn.


Slide 7 - Slide

bijzin
Na: omdat - als

wie/wat   -   rest   -   werkwoord(en)                                         (bijzin)
Ik ga naar huis omdat ik ziek ben.
Ik koop nieuwe schoenen, als mijn oude schoenen kapot zijn gegaan.

Slide 8 - Slide

Waar zie je een goede bijzin?
A
..., als mijn zoon ziek is.
B
..., als mijn zoon is ziek.

Slide 9 - Quiz

Waar zie je een goede hoofdzin?
A
..., want ik ga naar huis.
B
..., want ik naar huis ga.

Slide 10 - Quiz

Waar zie je een goede bijzin?
A
..., omdat ik honger heb.
B
..., omdat ik heb honger.

Slide 11 - Quiz

Waar zie je een goede hoofdzin?
A
..., maar het al laat is.
B
..., maar het is al laat.

Slide 12 - Quiz


Ik wil naar huis,
maar .......
A
ik mijn werk eerst moet afmaken.
B
ik moet mijn werk eerst afmaken.

Slide 13 - Quiz


Ik wil naar huis,
maar .......
A
ik mijn werk eerst moet afmaken.
B
ik moet mijn werk eerst afmaken.

Slide 14 - Quiz


Ik ga met de auto,
omdat .......
A
het vandaag regent.
B
het regent vandaag.

Slide 15 - Quiz


Ik ga fietsen,
als .......
A
het mooi weer is.
B
het is mooi weer.

Slide 16 - Quiz


Ik ga naar de bakker en .......
A
ik naar de markt ga.
B
ik ga naar de markt.

Slide 17 - Quiz


Ik ga naar de dokter, omdat ....
A
ik ben ziek.
B
ik ziek ben.

Slide 18 - Quiz


Ik moet werken, maar .....
A
ik geen zin heb.
B
ik heb geen zin.

Slide 19 - Quiz


Wij gaan naar het park, of .....
A
we gaan naar stad.
B
we naar de stad gaan.

Slide 20 - Quiz


Wij gaan naar het park, omdat .....
A
het mooi weer is.
B
het is mooi weer.

Slide 21 - Quiz

Ik ga naar school, omdat .....

Slide 22 - Open question

Ik moet naar school, maar ....

Slide 23 - Open question

Ik heb honger, dus ....

Slide 24 - Open question

Ik bak een taart, als ....

Slide 25 - Open question

Ik ga naar het park, omdat ....
A
ik vandaag vrij ben.
B
ik ben vandaag vrij.
C
vandaag ben ik vrij.

Slide 26 - Quiz

Ik bezoek mijn oma en ....
A
ik haar bloemen geef.
B
ik geef haar bloemen.
C
geef ik haar bloemen.

Slide 27 - Quiz