lln-1h-les 9apr-2-chap.2-F-Lire

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Mercredi 9 avril 2025

BONJOUR

Les élèves!

Klas: 1h1

Startklaar 

-ton livre:  Grandes Lignes 1 VMBO-GT/HAVO:  Cahier d'activités A

- ton cahier 

-

ton stylo bleu

Pose ton sac-à dos par terre, s'il vous plaît

1, 2, 3

Le programme de la leçon

• Toetseninfo-p3
• Les devoirs 
• Chapitre 2: F Lire

• Evaluatie van de les
• Les devoirs

       

Aujourd'hui

Leerdoelen: na deze les:

• Kennen jullie woorden en zinnen die te maken hebben met het thema winkelen

Toetseninfo-p3

1. Leestoets (toetsweek 3): 16 juni

- leerstof: chapitre 1 t/m 3

2. Proefwerk (formatief): 14 mei

Les devoirs contrôle

Prenez vos cahiers. 

1. Leer grammaire D - werkwoorden op -er-

2. Maak ex. 19 (wb, p. 74). Aan het eind van de les inleveren

Les devoirs contôle

Ex. 1: Zet het werkwoord tussen haakjes in ott.

Tu (écouter= luisteren) souvent la radio?

Je (regarder = kijken) souvent des films sur Netflix.

Il (parler = spreken) français.

Nous (aimer) la pizza.

Vous (commander= bestellen) un coca)

Les devoirs contôle

Ex. 1: klas. bespreken

Verbeter de opdracht

Les devoirs contôle-antwoordblad

Ex. 1: Zet het werkwoord tussen haakjes in ott.

Tu écoutes (ik luister) souvent la radio?

Je regarde= (ik kijk) souvent des films sur Netflix.

Il (parle (hij spreekt) français.

Nous aimons la pizza.

Vous commandez (jullie bestellen) un coca.

Chapitre 2: F Lire

Je gaat een tekst over winkelen lezen.

• Je kent basiswoorden over winkelen
• Je kunt een tekst die over dit thema gaat globaal begrijpen

Chapitre 2: F Lire

Bekijk de afbelding, lees de titel en de inleiding (p. 81)

 Beantwoord de vragen.

1. Wat Betekent ''FAIRE LES MAGASINS''

2. Ga je vaak winkelen? met wie? 

3. ex. 23 (p. 80)

Au travail

wat en waar?	ex. 24a-b-c-d (p. 80 t/m 82)
Hoe, hoe lang?	- eerst indiv. (10 min) - klaar? check ant w. in duo's (3 min)
Iedereen klaar?	opdr. klas. bespreken (5 min)
Hulpmiddelen	vocabulaire E en F (p. 91)
eerder klaar?	ex. 24 e (p. 82)

Lesevaluatie

Qu'est -ce que tu achètes à la boulangerie

1. des croissants et des baguettes
2. du fromage
3. des vêtemenmts
4. des poissons

Qu'est -ce que tu achètes dans un boutique?

1. de la viande
2. des vêtements et des chaussures
3. des tomates
4. du fruits

Vertaal in het N:
Parler, marcher, acheter, tout est possible

Vertaal in het N:
Des cherches des produits cosmétiques?

Ik kan een werkwoord op -er vervoegen.

😒🙁😐🙂😃

Ik ken de regel om regelmatige werkwoorden op -er te vervoegen.

😒🙁😐🙂😃

Les devoirs

Leer voc. E en F (p. 91).

Maak: ex. 24c, 25 

                           au revoir!