Er zijn in totaal 40 meerkeuzenvragen. Gemiddeld heb je dus per vraag bijna 40 seconde.
Veel succes.
1 / 63
next
Slide 1: Slide
naskVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2
This lesson contains 63 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
pw H6 §1 t/m §6
Kies bij elke vraag slechts een goed antwoord.
Er zijn in totaal 40 meerkeuzenvragen. Gemiddeld heb je dus per vraag bijna 40 seconde.
Veel succes.
Slide 1 - Slide
Om schakelingen te verduidelijken worden er overzichtelijke tekeningen gemaakt. Hoe noem je zo'n overzichtelijke tekening?
A
serieschema
B
parallelschema
C
schakelschema
D
tekenschema
Slide 2 - Quiz
Een stroomkring is .......
A
Dat er stroom kan lopen van - naar +
B
Dat er stroom kan lopen van x naar y
C
Dat er stroom kan lopen van y naar x
D
Dat er stroom kan lopen van + naar -
Slide 3 - Quiz
Welk van onderstaande stof is een geleider?
A
rubber
B
hout
C
lood
D
wol
Slide 4 - Quiz
Vul het ontbrekende woord in: Met een ........... kun me een stroomkring op een nette manier onderbreken!
A
lampje
B
batterij
C
snoer
D
schakelaar
Slide 5 - Quiz
Vul het ontbrekende woord in: Een ......... is een bron die elektrische energie levert!!!
A
voltmeter
B
spanningsbron
C
amperemeter
D
warmtebron
Slide 6 - Quiz
In welke eenheid wordt spanning gemeten?
A
Ampère
B
Watt
C
Volt
D
Joule
Slide 7 - Quiz
In welke eenheid wordt stroom gemeten?
A
Ampère
B
Spanning
C
Watt
D
Volt
Slide 8 - Quiz
Vul het ontbrekende woord in: In een batterij wordt ......... energie omgezet in elektrische energie!
A
chemische
B
bewegings
C
elektroden
D
elektrolyt
Slide 9 - Quiz
De spanning van het lichtnet is .......
A
U= 12 V
B
U= 230 V
C
U= 9 V
D
U = 1,5 V
Slide 10 - Quiz
Spanning wordt gemeten met een ............
A
amperemeter
B
voltmeter
C
stroommeter
D
ohmmeter
Slide 11 - Quiz
Volt staat voor
A
spanning
B
de eenheid van spanning
C
stroomsterkte
D
de eenheid van stroomsterkte
Slide 12 - Quiz
een voltmeter sluit je parallel aan
A
waar
B
niet waar
Slide 13 - Quiz
Een meetbereik van 0,05 V betekent dat je
A
maximaal tot 5 mV kunt meten
B
maximaal tot 50 mV kunt meten
C
maximaal tot 500 mV kunt meten
D
maximaal tot 50 kV kunt meten
Slide 14 - Quiz
een stroommeter sluit je parallel aan
A
niet waar
B
waar
Slide 15 - Quiz
Bij het meten van de spanning hou je rekening met de plus en min pool van je voltmeter
A
waar
B
niet waar
C
het hangt af van de situatie
D
een voltmeter heeft geen plus of min pool
Slide 16 - Quiz
Bij een voltmeter moet je kiezen voor een gelijke spanning of een wisselspanning
A
waar
B
niet waar
Slide 17 - Quiz
Wat geeft dit symbool aan?
A
Voltmeter
B
Amperemeter
C
Lampje
D
Schakelaar
Slide 18 - Quiz
Welke waarde geeft de voltmeter aan?
A
1,2V
B
6V
C
12V
D
30 V
Slide 19 - Quiz
Is deze voltmeter correct aangesloten?
A
ja
B
nee
Slide 20 - Quiz
Hoeveel volt geeft deze voltmeter aan.
A
1,2 V
B
6 V
C
12 V
Slide 21 - Quiz
Een batterij levert
A
wisselspanning
B
gelijkspanning
Slide 22 - Quiz
Netspanning is hoeveel volt?
A
12v gelijkspanning
B
230v gelijkspanning
C
12v wisselspanning
D
230v wisselspanning
Slide 23 - Quiz
Wat voor een schakeling is dit
A
Serie schakeling
B
Parallel schakeling
C
Gemengde schakeling
D
Spanning schakeling
Slide 24 - Quiz
Wat voor een schakeling is dit
A
Serie schakeling
B
Parallel schakeling
C
Gemengde schakeling
D
Spanning schakeling
Slide 25 - Quiz
Welke schakeling zie je hier?
A
Parallel
B
Serie
C
gemengde schakeling
Slide 26 - Quiz
Staat deze schakeling in serie of parallel?
A
serie
B
parallel
C
gemengd
Slide 27 - Quiz
Hoeveel stroom loopt door elke lamp? Lampen zijn identiek.
A
0,2 A
B
0,4 A
C
0,1 A
D
20 mA
Slide 28 - Quiz
Welke schakeling staat er afgebeeld?
A
serieschakeling
B
parallelschakeling
C
gemengde schakeling
Slide 29 - Quiz
De spanning van de batterij is 9V. Hoeveel spanning staat over elke lamp? Lampen zijn identiek.
A
0,2 V
B
9V
C
4,5 V
D
0,1 V
Slide 30 - Quiz
Een huisinstallatie is te vergelijken met
A
Serie-schakeling
B
Gemengde schakeling
C
Parallel schakeling
Slide 31 - Quiz
Hoe is de schakeling geschakeld?
A
In serie
B
Parallel
C
gemende schakeling
Slide 32 - Quiz
Drie batterijen van 1,5 V parallel geven een spanning van ..... .
A
4,5V
B
1,5V
C
1,5A
D
4,5A
Slide 33 - Quiz
Welke bewering is onjuist?
A
In een serie schakeling zitten alle apparaten in dezelfde stroomkring.
B
In een parallelschakeling kun je ieder apparaat apart uitzetten.
C
Stroomsterkte is overal gelijk in een serie schakeling.
D
Totale spanning wordt verdeeld over alle lampen in een parallelschakeling.
Slide 34 - Quiz
reken om: 230 mA=.... A
A
230000 A
B
0,23 A
C
2,3 A
D
0,023A
Slide 35 - Quiz
reken om: 0,0015A=...mA
A
0,15 mA
B
150mA
C
0,0000015mA
D
1,5mA
Slide 36 - Quiz
Een huisinstallatie bestaat uit meerdere groepen. Waarmee is elke groep beveiligd?
A
overbelasting
B
energiemeter
C
zekeringen
D
kortsluiting
Slide 37 - Quiz
De maximale stroomsterkte in een groep in de huisinstallatie is...
A
30 mA
B
230 V
C
0,30 mA
D
16 A
Slide 38 - Quiz
Aan het begin van het jaar was de stand van de kWh-meter 15000 kWh aan het einde van het Jaar 19600 kWh. Hoeveel heeft het gezin moeten betalen aan elektrische energie? 1 kWh is 25 cent.
A
4600 euro
B
1150 euro
C
2300 euro
D
18400 euro
Slide 39 - Quiz
Kortsluiting, overbelasting of lekstroom?
A
Kortsluiting
B
Overbelasting
C
lekstroom
Slide 40 - Quiz
Welk probleem is er ontstaan in de schakeling van de afbeelding?
A
Overbelasting
B
Lekstroom
C
Kortsluiting
D
Overspanning
Slide 41 - Quiz
Welk probleem wordt hier omschreven:
Doordat er te veel apparaten tegelijk aanstaan, valt de elektriciteit uit.
A
Lekstroom
B
Overbelasting
C
Kortsluiting
D
Aardsluiting
Slide 42 - Quiz
Hoe wordt een extra draad genoemd die de metalen buitenkant rechtstreeks verbindt met de aarde?
A
Aardlekschakelaar
B
Zekering
C
Aardleiding
D
lekstroom
Slide 43 - Quiz
Waar of niet waar: bij kortsluiting sluit de aardlekschakelaar de stroom af.
A
waar
B
niet waar
Slide 44 - Quiz
Bij een lekstroom wordt de stroom onderbroken door
A
de aardleiding
B
zekering
C
aardlekschakelaar
D
randaarde
Slide 45 - Quiz
Welk van onderstaande formule's gebruik je om het vermogen van een elektrisch apparaat te berekenen
A
P=E⋅t
B
P=tE
C
P=Et
D
P=U⋅I⋅R
Slide 46 - Quiz
Wat is de eenheid van elektrisch vermogen
A
Wat
B
Watt
C
volt
D
Energie
Slide 47 - Quiz
Het symbool voor de EENHEID van (elektrisch)vermogen is....?
A
V
B
P
C
W
D
J
Slide 48 - Quiz
Wat is het symbool voor (elektrisch)vermogen
A
U
B
I
C
P
D
R
Slide 49 - Quiz
Bereken het energieverbruik in KWh van een computer (600 W) die 2,5 uur gebruikt wordt.
A
15000 KWh
B
1,5 KWh
C
15000wh
D
150 Wh
Slide 50 - Quiz
Wat zijn de twee eenheden van energie?
A
Watt (W)en Joule (J)
B
Joule (J) en kiloWatt (kW)
C
Joule (J) en Kilowattuur (kWh)
D
Watt en Seconden (s)
Slide 51 - Quiz
Welke formule is fout?
A
E=Pxt
B
P=E/t
C
t=E/P
D
t=P/E
Slide 52 - Quiz
Een WIFI-ontvanger van 3 W staat heel jaar aan. Bereken de gebruikte energie in kWh
A
0,003kWh
B
0,003 x365
C
0,003 x 365x24
D
0,003 x 365x24x3600
Slide 53 - Quiz
Reken om: 1500 W=...kW
A
1500000kW
B
1,5kW
C
15kW
D
150000kW
Slide 54 - Quiz
reken om: 0,5W=... kW
A
500kW
B
0,0005kW
C
0,005kW
D
500kW
Slide 55 - Quiz
Reken om: 1,2 kW=...W
A
120W
B
0,0012W
C
1200W
D
0,012W
Slide 56 - Quiz
reken om: 0,05kW=... W
A
500W
B
0,0005W
C
0,00005W
D
50W
Slide 57 - Quiz
Je fietst 50 s op een elektrische fiets. De fiets levert een vermogen van 250W. Bereken de gebruikte energie in J.
A
5J
B
0,2J
C
12500J
D
125kWh
Slide 58 - Quiz
Een oven van 3kW heeft in totaal 1,5 kWh energie gebruikt. Bereken hoelang de oven aan heeft gestaan