herhaling bs 1 t/m 3

Vandaag
-zelfstandig maken opdr. 45 t.m 48
We kijken samen na
-herhaling bs 1 t/m 3 dmv quizzzzzz
1 / 20
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slide and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Vandaag
-zelfstandig maken opdr. 45 t.m 48
We kijken samen na
-herhaling bs 1 t/m 3 dmv quizzzzzz

Slide 1 - Slide

Leg in minstens drie stappen uit hoe een nieuwe soort ontstaat volgens de neodarwinistische evolutietheorie

Slide 2 - Open question

Geef de definitie van een soort

Slide 3 - Open question

Geef de definitie van een populatie

Slide 4 - Open question

Witte kool (Brassica oleracea var. alba) en Groene kool (Brassica oleracea var. virida) zijn soortgenoten.
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quiz

Welke kenmerken horen bij een prokaryoot?
A
eencellig
B
celkern
C
ribosomen
D
celmembraan

Slide 6 - Quiz

Welke rijken behoren tot de prokaryote organismen?
A
bacterien en protisten
B
bacteriën en archeabacterien
C
bacterien, archebacterien en schimmels
D
bacterien

Slide 7 - Quiz

Ongeslachtelijke voortplanting leidt tot weinig genetische variatie. Leg dit uit

Slide 8 - Open question

De mutatiefrequentie tijdens de DNA-replicatie van het genoom van een bacterie ligt vele malen hoger dan die bij DNA-replicatie van een eukaryoot organisme.
- Geef een nadeel van een hogere mutatiefrequentie
- Geef een voordeel van een hogere mutatiefrequentie

Slide 9 - Open question

Virussen zijn niet ingedeeld in een domein en rijk. Om welke reden is dit?

Slide 10 - Open question

Welke stoffen zijn organisch en welke zijn anorganisch?
Sleep de moleculen naar de juiste categorie.
anorganische moleculen
organische moleculen
water
glucose
zetmeel
zuurstof
aminozuur
eiwit
CO2
nitraat
DNA
stikstof (N2)
RNA
bladgroen

Slide 11 - Drag question

BS1: Zet de taxa in de juiste volgorde. Boven in de grootste en onderin de kleinste.
soort (species)
ondersoort (ras)
geslacht (genus)
familie
orde
klasse
stam
rijk
domein

Slide 12 - Drag question

zet de termen in volgorden van evolutie
(start bovenaan met de oerknal)
landleven
mensachtigen
zeeleven
meercellige
(oer)eukaryoot
(oer)prokaryoot
organische stoffen
planeten
oerknal

Slide 13 - Drag question

Hoe komt een grote variatie in genotype binnen een soort tot stand?
A
Mutatie
B
Door verandering in het fenotype
C
Recombinatie
D
Mutatie en recombinatie

Slide 14 - Quiz

De term 'survival of the fittest' ofwel het overleven van de sterksten.
Welk van de individuen wordt bedoeld met de sterksten?
A
De individuen die de meeste kracht kunnen leveren
B
De individuen die het beste zijn aangepast aan hun omgeving.
C
De individuen die het langste leven
D
De individuen die het meeste nakomelingen krijgen.

Slide 15 - Quiz

Door veel variatie in genotypen zijn er ook meer verschillende fenotypen.
A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quiz

Bij een diersoort komen veel variaties in genotypen voor. Wat is waar?
A
Bij veranderende milieuomstandigheden heeft de soort een grotere overlevingskans
B
Dit is een probleem bij verandering in de milieuomstandigheden
C
Een individu heeft een grotere overlevingskans
D
Bij gelijkblijvende milieuomstandigheden heeft de soort een grotere overlevingskans

Slide 17 - Quiz

Evolutietheorie
A
Theorie die uitgaat van variaties in genotypen, natuurlijke selectie en het ontstaan van nieuwe soorten
B
Ontwikkeling van het leven op aarde waarbij soorten ontstaan, veranderen of verdwijnen

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Video

Welke cel zal in oorsprong een mutatie gehad hebben
A
Een cel in de vinger
B
Een eicel of zaadcel
C
Een cel in de hand
D
Een cel in de foetus

Slide 20 - Quiz