4.1 Hoe maak je dat? deel 2

Vak: Economie 
Hoofdstuk: 4.1 Hoe maak je dat?
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
3. 
Mini-check + arrangementen
4. 
Instructie 
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Vak: Economie 
Hoofdstuk: 4.1 Hoe maak je dat?
1.
Lesopening
2.
Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen
3. 
Mini-check + arrangementen
4. 
Instructie 
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Slide

1. Lesopening
Pak je boek van economie en je schrift van economie. 
Laat je boek nog even dicht op tafel liggen. 


Huiswerkcontrole.




Slide 2 - Slide

2. Lesdoel +Leergebiedoverstijgende doelen
Aan het eind van deze les weet je:
- hoe je de kostprijs per product kan berekenen 
- welke productiesectoren er zijn 

Leergebiedoverstijgende doelen:
Reflecteren
- Schat in wat nodig is om een leerdoel te beheersen 
- vertel wat de waarde is van de opdracht voor jezelf
Zelfstandig leren
- Zet je voor langere tijd in voor werk wat je moeilijk vindt, niet leuk vindt of als je afgeleid bent
- Reflecteer tijdens het werken op je gemaakte werk, door na te kijken, verbeteren en te bepalen welke doelen nog geoefend moeten worden

Slide 3 - Slide

3. Mini-check + arrangementen
Verdiept (8 of hoger) --> Niemand


Iedereen doet mee met de mini-check.

Slide 4 - Slide

De kostprijs is...
A
Hoeveel een product kost in de winkel
B
Hoeveel de de vaste lasten zijn
C
Hoeveel het kost om een product te maken
D
Hoeveel belasting je moet betalen

Slide 5 - Quiz

Robert heeft 250 zakjes snoep gemaakt. Hij heeft € 65,- uitgegeven. Wat is de kostprijs per zakje?
A
€ 0,40
B
€ 0,26
C
€ 3,85
D
€ 0,14

Slide 6 - Quiz

Stel dat de kostprijs per smartphone gemiddeld €90 is en er 16.000 smartphones worden geproduceerd. Wat zijn de totale productiekosten?
A
€ 16.000
B
€ 90
C
€ 1.440.000

Slide 7 - Quiz

Wat is geen productiesector?
A
Agrarische bedrijven
B
Dienstverlenende bedrijven
C
Overheidsinstanties
D
Industriële bedrijven

Slide 8 - Quiz

Wie maakt wat?
3/4 vragen goed, dan mag je zelfstandig aan de slag. Je maakt opdracht 11 t/m 18 op blz 100/101.


De rest doet mee met de instructie. 

Slide 9 - Slide

Rekenen met de formule
Alle productiekosten : aantal producten = kostprijs per product. 

Yasin pimpt sneakers op. Per jaar pimt hij 12 paar sneakers. De productiekosten waren € 1.350. 
Bereken wat de kostprijs is per paar sneakers?

Welke productiekosten heeft Yasin? 

Slide 10 - Slide

Productiesectoren
  • Agrarische bedrijven: visserij, melkveebedrijf, bloembollenkweker
  • Industriële bedrijven: scooterfabriek, kledingfabriek, meubelmaker
  • Dienstverlenende bedrijven: kledingwinkel, kapper, transportbedrijf, bank




                                                         

Slide 11 - Slide

In welke productiesector hoort een houtproducent
A
agrarische
B
industriële
C
dienstverlenende

Slide 12 - Quiz

Tot welke productiesector behoort de kapper?
A
Dienstverlenende sector
B
Agrarische sector
C
Industriele sector

Slide 13 - Quiz

In welke productiesector hoort een meubelmaker
A
agrarische
B
industriële
C
dienstverlenende

Slide 14 - Quiz

5. Begeleid inoefenen
We maken klassikaal opdracht 11 en 13.

Slide 15 - Slide

6. Zelfstandig werken
Je maakt zelfstandig paragraaf 4.1 opdracht 11 t/m 18 op blz 100/101.


Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na en verbeter je.
Daarna maak je de rekenopgaven 6 t/m 10 op blz 124.
timer
1:00

Slide 16 - Slide

7. Evaluatie
Hoe ging de les?
Zijn er nog opdrachten waar je moeite mee hebt?

Weet je:
- hoe je de kostprijs per product kan berekenen ?
- welke productiesectoren er zijn?


Slide 17 - Slide

Huiswerk
Huiswerk:
Dinsdag 22 februari                                       
4.1 opdracht 11 t/m 18

Slide 18 - Slide