B2 LU 27 Zinsdelen oefenen

Zinsdelen oefenen
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Zinsdelen oefenen

Slide 1 - Slide

Op hoeveel andere manieren kun je de volgende zinnen schrijven, zónder dat je de woorden de originele zin verandert?

Slide 2 - Slide

  1. Winnaar ben je, als je de meeste punten hebt verzameld.
  2. Als je de meeste punten hebt verzameld, ben je winnaar.
Je bent winnaar als je de meeste punten hebt verzameld!
Voorbeeld:

Slide 3 - Slide

Elk juist antwoord verdient een punt.

  1. Een punt verdient elk juist antwoord.
  2. Verdient een punt elk juist antwoord.
  3. Verdient elk juist antwoord een punt?

Slide 4 - Slide

Het juiste woord verdient twee punten.

  1. Twee punten verdient het juiste woord.
  2. Verdient het juiste woord twee punten?



Slide 5 - Slide

Morgen en overmorgen gaat het de hele dag regenen.

  1. Het gaat morgen en overmorgen de hele dag regenen.
  2. De hele dag gaat het morgen en overmorgen regenen.
  3. Regenen gaat het morgen en overmorgen de hele dag.
  4. Gaat het morgen en overmorgen de hele dag regenen.


Slide 6 - Slide

 Zij heeft kauwgom in haar haar.

  1. Kauwgom heeft zij in haar haar.
  2. In haar haar heeft zij kauwgom.
  3. Heeft zij kauwgom in haar haar?

Slide 7 - Slide

Wij zullen de boeken betalen.

  1. De boeken zullen wij betalen.
  2. Betalen zullen wij de boeken.

Slide 8 - Slide

Het meisje was haar tas vergeten.

  1. Haar tas was het meisje vergeten.
  2. Vergeten was het meisje haar tas.

Slide 9 - Slide

Ze had de tas op school laten liggen.

  1. De tas had ze op school laten liggen.
  2. Op school had ze de tas laten liggen.
  3. Laten liggen op school had ze de tas.

Slide 10 - Slide

Dat gebeurde veel vaker.

  1. Veel gebeurde dat vaker.
  2. Vaker gebeurde dat veel.

Slide 11 - Slide

Vergeet je de tas morgen niet?

  1. Je vergeet de tas morgen niet.
  2. De tas vergeet je morgen niet.
  3. Morgen vergeet je de tas niet.
  4. Niet vergeet je de tas morgen.

Slide 12 - Slide

Maar wat hebben we nou eigenlijk gedaan?

  • We hebben geoefend met de zinsdelen in een zin.
  • Alles wat er vóór de pv gezet kan worden, zonder dat de de woorden écht veranderen, is een zinsdeel.

Slide 13 - Slide

Elk juist antwoord verdient een punt.

  1. Een punt verdient elk juist antwoord.
  2. Verdient elk juist antwoord een punt?

  • Elk juist antwoord | verdient  | een punt.
  • Elk juist antwoord | verdient | een punt.
  • Elk juist antwoord | verdient | een punt.
  • Elk juist antwoord | verdient | een punt.

Slide 14 - Slide

Het juiste woord verdient twee punten.

  1. Twee punten verdient het juiste woord.
  2. Verdient het juiste woord twee punten?

  • Het juiste woord | verdient | twee punten.
  • Het juiste woord | verdient | twee punten.



Slide 15 - Slide

Morgen en overmorgen gaat het de hele dag regenen.

  1. Het gaat morgen en overmorgen de hele dag regenen.
  2. De hele dag gaat het morgen en overmorgen regenen.
  3. Regenen gaat het morgen en overmorgen de hele dag.
  4. Gaat het morgen en overmorgen de hele dag regenen?

  • Morgen en overmorgen | gaat | het | de hele dag | regenen.

Slide 16 - Slide

 Zij heeft kauwgom in haar haar.

  1. Kauwgom heeft zij in haar haar.
  2. In haar haar heeft zij kauwgom.
  3. Heeft zij kauwgom in haar haar?

  • Zij | heeft | kauwgom | in haar haar.

Slide 17 - Slide

Wij zullen de boeken betalen.

  1. De boeken zullen wij betalen.
  2. Betalen zullen wij de boeken.
  3. Zullen wij de boeken betalen?

  • Wij | zullen | de boeken | betalen.

Slide 18 - Slide

Het meisje was haar tas vergeten.

  1. Haar tas was het meisje vergeten.
  2. Vergeten was het meisje haar tas.
  3. Was het meisje haar tas vergeten?

  • Het meisje | was | haar tas | vergeten.

Slide 19 - Slide

Ze had de tas op school laten liggen.

  1. De tas had ze op school laten liggen.
  2. Op school had ze de tas laten liggen.
  3. Laten liggen op school had ze de tas.
  4. Had ze haar tas op school laten liggen?

  • Ze | had | de tas | op school | laten liggen.

Slide 20 - Slide

Dat gebeurde veel vaker.

  1. Veel gebeurde dat vaker.
  2. Vaker gebeurde dat veel.
  3. Gebeurde dat veel vaker?

  • Dat | gebeurde | veel | vaker.

Slide 21 - Slide

Vergeet je de tas morgen niet?

  1. Je vergeet de tas morgen niet.
  2. De tas vergeet je morgen niet.
  3. Morgen vergeet je de tas niet.
  4. Niet vergeet je de tas morgen.

  • Vergeet | je | de tas | morgen | niet?

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide