Verkeersregels en -borden Quiz

Verkeersquiz
1 / 42
next
Slide 1: Slide
VerkeerPraktijkonderwijsLeerjaar 3

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Verkeersquiz

Slide 1 - Slide

Hiërarchie in het verkeer
Plaats de verkeersvoorschriften in de correcte hiërarchische volgorde. 
1
2
3
4

Slide 2 - Drag question


A
Iedereen moet stoppen
B
Iedereen moet doorrijden
C
Links afdraaien
D
Rechts afdraaien

Slide 3 - Quiz


A
Weggebruikers langs voor- en achter mogen doorrijden
B
Weggebruikers langs links en rechts mogen doorrijden
C
Weggebruikers langs links mogen doorrijden
D
Weggebruikers langs rechts mogen doorrijden

Slide 4 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een prioritair voertuig?
A
Een ambulance
B
Een brandweerwagen
C
Een paard
D
De auto van de koning

Slide 5 - Quiz


A
De rode wagen moet stoppen
B
De blauwe wagen moet stoppen

Slide 6 - Quiz


A
Volgens dit licht mag ik doorrijden, maar moet ik voorrang verlenen voor rechts
B
Volgens dit licht mag ik doorrijden

Slide 7 - Quiz


A
Iedereen moet stoppen.
B
Je mag alleen links afslaan
C
Je mag alleen rechts afslaan
D
Je mag alleen rechtdoor

Slide 8 - Quiz

4. De verkeersregels
Voorrang van rechts
Als men zich met een voertuig (auto, bromfiets of fiets) op de weg bevindt, is rijden op een lange rechte weg gemakkelijk. Maar, als er op een kruispunt verschillende voertuigen tegelijkertijd aankomen en alle voertuigen rijden meteen door, dan is een aanrijding onvermijdelijk. Om zulke situaties te vermijden, bestaan er voorrangsregels.

Basisregel = voorrang van rechts! D.w.z.: op een kruispunt waar geen verkeersborden, verkeerslichten of een agent staan, moet je degene die van rechts komt laten voorgaan.

Slide 9 - Slide


A
De rode auto heeft voorrang
B
De blauwe auto heeft voorrang

Slide 10 - Quiz


A
De rode auto heeft voorrang
B
De brommer heeft voorrang

Slide 11 - Quiz


A
De rode auto heeft voorrang
B
De blauwe auto heeft voorrang

Slide 12 - Quiz


A
De auto heeft voorrang
B
De brommer heeft voorrang

Slide 13 - Quiz


A
De rode auto heeft voorrang
B
De blauwe auto heeft voorrang

Slide 14 - Quiz


A
De rode auto heeft voorrang
B
De blauwe auto heeft voorrang
C
De zwarte auto heeft voorrang

Slide 15 - Quiz


A
De rode auto heeft voorrang
B
De blauwe auto heeft voorrang
C
De fietser heeft voorrang

Slide 16 - Quiz

Ik mag hier lopen
A
ja
B
nee
C
alleen samen met een kind
D
ik mag hier fietsen

Slide 17 - Quiz

Welk bord betekent:
Pas op! Overstekend kinderen!
A
B
C

Slide 18 - Quiz

Wat zegt dit bord?
A
Let op! verkeer van rechts.
B
Verplichte rijrichting naar rechts.

Slide 19 - Quiz


A
Je komt in de buurt van een vliegveld
B
Jij rijdt op een voorrangsweg en moet voorrang krijgen
C
Kijk uit voor verkeer van rechts en links

Slide 20 - Quiz

Ik moet stoppen.
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quiz

Ik mag nu fietsen.
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Video

Mag je hier fietsen?
A
B

Slide 24 - Quiz

Welk bord betekent:
Je rijdt op een voorrangsweg.
(Jij mag eerst)

A
B
C

Slide 25 - Quiz

Wat betekent dit bord?
A
Alleen herenfietsen
B
Alleen fietsen zonder trappers
C
Hier mag je wel fietsen
D
Alle fietsen mogen, uitgezonderd de herenfiets

Slide 26 - Quiz

Wat moet je doen?
A
Als er niks aankomt hoef je niet te stoppen
B
Je MOET hier stoppen
C
Niks, is alleen voor auto's

Slide 27 - Quiz

Dit is goed.
A
Dit is goed
B
Dit is niet goed

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Video

Mag de auto hier inrijden?
A
B

Slide 30 - Quiz

Dit is niet goed.
A
Dit is goed
B
Dit is niet goed

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Video

Wie heeft hier voorrang?
A
B

Slide 33 - Quiz

Ik ken de verkeersregels
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll

Wie mag eerst?
A
VO
B
LA

Slide 35 - Quiz

Wie mag eerst?
A
OR
B
AT

Slide 36 - Quiz

Wie mag eerst?
A
PM
B
NG

Slide 37 - Quiz

Wie mag eerst?
A
AN
B
NE

Slide 38 - Quiz

Wie mag eerst?
A
EM
B
DV

Slide 39 - Quiz

Wie mag eerst?
A
JE
B
OR

Slide 40 - Quiz

Wie mag eerst?
A
GA
B
NI

Slide 41 - Quiz

Wie mag eerst?
A
ET
B
AN

Slide 42 - Quiz