11.4 Je lijkt op 3h

11.4 Je lijkt op ...
1 / 35
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

11.4 Je lijkt op ...

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Dilemma: (je moet kiezen)
je huisdieren blijven altijd klein of je kunt onderwater ademen.
A
je huisdieren blijven klein
B
je kunt onder water ademen

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

11.4 Leerdoelen, deel 1
Chromosomen (bron 2 en 3)

  • - Je kunt uitleggen wat chromosomen zijn.

  • - Je kunt uitleggen dat chromosomen de informatie voor de 'bouwbeschrijving' van een mens (of dier) bevatten.

  • - Je kunt omschrijven wat het genoom is.

  • - Je kunt benoemen hoeveel chromosomen een menselijke cel bevat(46), 
  •  en dat een eicel en zaadcel de helft daarvan bevatten(23).

Slide 3 - Slide

This item has no instructions


WAT IS DIT?

Slide 4 - Open question

This item has no instructions

Jouw bouwbeschrijving

- Staat 'beschreven' in       je chromosomen.

- Chromosomen bestaan uit DNA.

- Alle chromosomen samen noem je het genoom.




Slide 5 - Slide

Het genoom is als het ware de 'bouwbeschrijving' van je lichaam.
Chromosomen

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Waar bevinden zich chromosomen?
A
Celmembraan
B
Celkern
C
Cytoplasma
D
Vacuole

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Menselijke cel

In een eicel zitten 23 chromosomen.
In een zaadcel zitten 23 chromosomen.

Eicel + zaadcel = een bevruchte cel met 46 chromosomen.

Die bevruchte cel deelt zichzelf op. 

Als de cel zich deelt, deelt hij ook de chromosomen. 
In al jouw cellen zitten daardoor 46 chromosomen, waarin dezelfde bouwbeschrijving' staat. 

(Alleen de zaadcellen en eicellen dus niet.)



Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Waarom lijk je dan op je ouders?

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Waarom lijk je dan op je ouders?

De helft van jouw 'bouwpakket' komt van de 
23 chromosomen die je van je vader kreeg.

De helft van jouw 'bouwpakket' komt van de 
23 chromosomen die je van je moeder kreeg.




Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Hoeveel chromosomen heeft een huidcel van een mens
A
47
B
23
C
46
D
45

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Welke cellen hebben geen paren chromosomen maar enkele chromosomen in de celkern?
A
Geslachtscellen
B
Lichaamscellen
C
Hersencellen
D
Hypofyse cellen

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

11.4 Leerdoelen, deel 2
Geslachtschromosomen (bron 5)
  • De leerlingen weten dat een jongen een X- en een Y-chromosoom heeft.

  • De leerlingen weten dat een meisje twee X-chromosomen heeft.

  • De leerlingen kunnen uitleggen hoe een zaadcel het geslacht bepaalt.


Slide 13 - Slide

This item has no instructions


Jongen of meisje
Hier zie je een mircoscoopfoto 
van de
chromosomen van een 
meisje en die van een jongen. 
Elk heeft 46 chromosomen. 
Die kun je in paren sorteren op lengte.





Slide 14 - Slide

This item has no instructions


Jongen of meisje
Elk paar chromosomen is even lang;
 behalve het 23ste paar van een man.
Hij heeft een X- en een Y-chromosoom.


23ste paar chromosomen bij vrouw wél even lang.
Zij heeft twee X-chromosomen.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Geslachtschromosomen
Dat 23ste paar bepaalt dus of je, lichamelijk gezien,
een man (XY) of een vrouw (XX) bent.
   

Ze heten daarom je geslachtschromosomen.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions


Jongen of meisje
Eicel (23 chromosomen)
De eicel van een vrouw bestaat uit de helft van haar 46 chromosomen. Elk chromosomenpaar is dus opgesplitst.
Haar 23ste chromosomenpaar is XX.
Als je die opsplitst krijg je twee eicellen met beide een X-chromosoom.
Zaadcel (23 chromosomen)
De zaadcel van de man bestaat uit de helft van zijn 46 chromosomen. Elk chromosomenpaar is wederom opgesplitst.
Zijn 23ste chromosomenpaar is XY.
Als je die opsplitst heb je dus één zaadcel met een Y-chromosoom en één zaadcel een X-chromosoom.

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Alle eicellen hebben dus een x-chromosoom.

De helft van de zaadcellen hebben een X-chromosoom.
De helft van de zaadcellen hebben een Y-chromosoom.


Jongen of meisje

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

De zaadcel van de vader bepaalt of de baby een jongen of een meisje wordt
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer een eicel(X) bevrucht wordt door een zaadcel(Y), ontstaat een een bevruchte cel met
een X- en een Y-chromosoom: (XY).

Tot welk geslacht zal deze bevruchte cel uitgroeien?
A
Een meisje
B
Een jongen
C
Dat is niet te zeggen
D
Dat is allebei mogelijk

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

 Huiswerk voor de volgende les!


Paragraaf 11.4 | 1e deel

Lezen leerboek: pagina 146 t/m 148

Maken (online): opdracht 1 t/m 12

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

timer
15:00

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Afsluiting

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

Wie weet wat?!

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Einde

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Les van woensdag 

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Programma
  1. Korte terugblik
  2. Laatste uitleg van 11.4 - leerdoelen
  3. Aan de slag met keuzemenu
  4. Afsluiting met herhalingskahoot

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

11.4 Leerdoelen, deel 3
 1. Je kunt uitleggen dat eigenschappen die vastliggen op je chromosomen erfelijk zijn.
2. Je kan benoemen dat soms alleen de aanleg voor een eigenschap erfelijk is.
3. Je kan uitleggen wat een aangeboren afwijking is en waardoor het veroorzaakt wordt.
4. Je kan uit uitleggen wat de oorzaak van het syndroom van down is.
5. Je kan benoemen op welke wijzen een arts de chromosomen van een ongeboren kind kan onderzoeken: vruchtwaterpunctie en vlokkentest
Extra havo leerdoelen:
6. Je kunt uitleggen waaruit chromosomen bestaan.
7. Je kunt uitleggen wat een gen en een allel is.
8. Je kunt uitleggen wat het genotype en fenotype is.

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Aangeboren aandoeningen
  • Aangeboren aandoening: een aandoening of ziekte waarmee je geboren wordt. 
  • Erfelijke aandoening: Fout in de chromosomen geërfd van een van de ouders. 
  • Voorbeeld Syndroom van Down:  zij hebben 1 chromosoom extra in hun cellen.



Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Slide 30 - Video

This item has no instructions

Chromosomen onderzoeken bij ongeboren baby's :
Vruchtwaterpunctie
De arts zuigt wat vruchtwater uit de baarmoeder op, in dit vruchtwater zitten ook cellen van de foetus, die vervolgens onderzocht kunnen worden.
Vlokkentest
De arts zuigt cellen uit de placenta, hierin zitten ook cellen van de foetus, die vervolgens onderzocht kunnen worden.

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Havo stof
 ✔Chromosomen bestaan grotendeels uit DNA
✔ Een gen is een stukje van een chromosomenpaar dat info geeft over een eigenschap.
✔ Varianten van een gen noem je allelen. Bijv. het gen oogkleur heeft variant (allel) 'blauw' en 'bruin'. 




Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Genotype : de info van beide allelen van een gen.

Fenotype : wat je ziet van een eigenschap

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Erfelijke eigenschap
Aanleg 

Koppel de eigenschappen
Kort haar
Bruine ogen
Goed in judo
Niet-erfelijke eigenschap

Slide 34 - Drag question

This item has no instructions

Keuzemenu
1.   'Samenvatten' via digitale werkboek maken
2. 'Leerdoelen uitwerken' (voorin lokaal leerdoelenkaart ophalen)
3. 'Test jezelf' via digitale werkboek maken
4. 'Werkblad' leerdoelen toepassen (voorin lokaal werkblad ophalen)

Slide 35 - Slide

This item has no instructions