2hv - Les 2 P2 - onbepaald lidwoord en bezittelijk voornaamwoord

   Deutsch! 
2hv
Les 2
Periode 2

Gutentag!
1 / 39
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

   Deutsch! 
2hv
Les 2
Periode 2

Gutentag!

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
17: gesprek voeren in een         (kleding) winkel
18: lezen: je kunt de belangrijke delen van een poster / brochure begrijpen
19: luisteren: je kunt korte waarschuwingen begrijpen

 (ein/eine  en de bezittelijk vnw)



Slide 2 - Slide

Wiederholung

Slide 3 - Slide

Wiederholung
Elke toets komt er iets terug dat bij een eerdere toets hoorde...

want: je mag bij de talen nooit iets vergeten.
Er komt meer stof bij .... er gaat nooit iets af.
Stapelvak

Deze toets: haben en sein

Slide 4 - Slide

 Hoofdletters in het Duits
  • Aan het begin van de zin. 
  • Namen: van bijvoorbeeld mensen, aardrijkskundige namen, maar ook van de dagen en maanden
  • zelfstandig naamwoorden

Slide 5 - Slide

het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 6 - Drag question

Het werkwoord sein.  
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
sein
sein

Slide 7 - Drag question

Slide 8 - Slide

Woordenschat
en wat je daarover moet weten...

Slide 9 - Slide

lustig
A
grappig
B
gretig
C
vlijtig, hardwerkend
D
bazig

Slide 10 - Quiz

ohne
A
alleen maar
B
over
C
zonder
D
daarom

Slide 11 - Quiz

nur
A
alleen maar
B
over
C
misschien
D
daarom

Slide 12 - Quiz

vielleicht
A
veel
B
misschien
C
weliswaar
D
daarom

Slide 13 - Quiz

Let op!
Een bezittelijk voornaamwoord staat altijd vóór een zelfstandig naamwoord: mein Haus - Ihre Tasche - dein Fahrrad...

Een persoonlijk voornaamwoord nooit!

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Ich habe (jou) gesehen.
Wat moet ik invullen?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 16 - Quiz

Ich habe (jou) gesehen.
Wat moet ik invullen?
A
du
B
dir
C
dich
D
dein

Slide 17 - Quiz

Hast du (mijn) Fahrrad gesehen?
Wat moet ik invullen?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 18 - Quiz

Hast du (mijn) Fahrrad gesehen?
Wat moet ik invullen?
A
mich
B
mir
C
meines
D
mein

Slide 19 - Quiz

(jullie) habe ich lange nicht mehr gesehen.
Wat moet ik invullen?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 20 - Quiz

(jullie) habe ich lange nichtmer gesehen.
Wat moet ik invullen?
A
ihr
B
euch
C
euer
D
euere

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Slide

het onbepaald lidwoord

in het Nederlands: een
een blaadje

in het Duits: ein of eine

Slide 23 - Slide

Kan jij de grammatica - regel vinden?
ein Mann   -   ein Lehrer   -   ein Stier   -   ein Kater
eine Frau  -   eine Lehrerin  -  eine Kuh  - eine Katze
ein Kind - ein Mädchen - ein Haus 
keine Menschen - keine Brüder - keine Schwestern
♂ mannelijk
♀ vrouwelijk
☻onzijdig
••• meervoud
extra -e achter ein

Slide 24 - Drag question

Grammatica- regel
Mannelijke woorden → ein                                ein Mann
Vrouwelijke woorden → eine                            eine Frau
Onzijdige woorden → ein                                ein Kind
Meervoudsvormen → keine                        keine Familie

Slide 25 - Slide

Welk onbepaald lidwoord?
... Stier
A
ein
B
eine

Slide 26 - Quiz

Welk onbepaald lidwoord?
... Onkel
A
ein
B
eine

Slide 27 - Quiz

Welk onbepaald lidwoord?
... Kuh
A
ein
B
eine

Slide 28 - Quiz

Welk onbepaald lidwoord?
... Häuschen
A
ein
B
eine

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Slide

mijn broer =
A
mein Bruder
B
meine Bruder

Slide 31 - Quiz

Vertaal naar het Duits: mijn zus

Slide 32 - Open question

Slide 33 - Slide

Mein Bruder hat ... Zimmer (o) aufgeräumt.
A
sein
B
seine
C
dein
D
deine

Slide 34 - Quiz

... Haus (o) hat vier Zimmer und eine Küche.
ons huis
A
Unser
B
Unsere
C
Ihr
D
Ihre

Slide 35 - Quiz

Die Lehrerin hat ... Schüler (mv) nach Hause geschickt.
A
sein
B
seine
C
ihr
D
ihre

Slide 36 - Quiz

Wo liegt ... Straße (v)?
jouw straat
A
dein
B
seine
C
sein
D
seine

Slide 37 - Quiz

Wo liegt ... Tasche (v)?
haar tas
A
ihr
B
ihre
C
sein
D
seine

Slide 38 - Quiz

Auf Wiedersehen!

Slide 39 - Slide