Werkwoorden verleden tijd

Spelling

van de persoonsvorm


in de

verleden tijd

1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1-4

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Spelling

van de persoonsvorm


in de

verleden tijd

Slide 1 - Slide

Doel van de les

Je weet het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden

Je kunt sterke en zwakke werkwoorden correct spellen in de verleden tijd


Slide 2 - Slide

Persoonsvorm verleden tijd
• Sterke en zwakke werkwoorden. 
 • Sterke werkwoorden: je kunt de spelling horen. 
 • Zwakke werkwoorden: ex-kofschip.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Sterk of zwak werkwoord?

Jij fietste
A
sterk
B
zwak

Slide 5 - Quiz

Sterk of zwak werkwoord?

Het vliegtuig vloog
A
sterk
B
zwak

Slide 6 - Quiz

Sterk of zwak werkwoord?

De hond blafte
A
sterk
B
zwak

Slide 7 - Quiz

Sterk of zwak werkwoord?

ik sliep
A
zwak
B
sterk

Slide 8 - Quiz

Verleden tijd: welke vorm is goed?

De jongen ----- (spelen) met de bal.
A
speelt
B
speelte
C
speelde
D
gespeelde

Slide 9 - Quiz

liften
VT - De jongens ..... naar Frankrijk
A
lifte
B
liften
C
liftte
D
liftten

Slide 10 - Quiz

doden
VT - De leeuwen ..... het kleine schaap
A
dode
B
doden
C
doodde
D
doodden

Slide 11 - Quiz

GRENZEN
VT - Het huis ..... aan het bos
A
grenste
B
grensten
C
grensde
D
grensden

Slide 12 - Quiz