K2 H1 Spelling (I): spellen volgens de regels

GIDS NEDERLANDS

INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS

1 / 56

Slide 1: Slide

NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 56 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Lesson duration is: 30 min

Items in this lesson

GIDS NEDERLANDS

INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS

Slide 1 - Slide

DOEL

SPELLEN VOLGENS DE REGELS

- hoofdletters

- leestekens

- laatste letter -t en -d

- bijvoeglijke naamwoorden

Slide 2 - Slide

Waarom is deze tekst moeilijk te lezen?

Slide 3 - Slide

Waarom gebruiken we
hoofdletters en leestekens?

Slide 4 - Mind map

Weet je nog?
Wanneer gebruik je hoofdletters? Noem één ding.

Slide 5 - Open question

Wanneer gebruik je géén hoofdletter?

Namen van winkels

Familienamen

Namen van maanden

Namen van musea

Slide 6 - Quiz

Wanneer gebruik je géén hoofdletter?

Namen van feestdagen

Namen van jaargetijden

Namen van personen

Namen van bedrijven

Slide 7 - Quiz

LEESTEKENS

- punten

- vraagtekens

- uitroeptekens

- komma's

- dubbele punten

Slide 8 - Slide

PUNTEN (1)

- Aan het einde van een zin

Vandaag mag ik een ijsje kopen.

Morgen ga ik met de fiets naar school.

Slide 9 - Slide

PUNTEN (2)

- Na of in sommige afkortingen

d.m.v. - m.a.w. - i.i.g.

dhr. - mevr. - mej.

max. - min. - nr.

Slide 10 - Slide

VRAAGTEKENS

- Na een vraag

Hoe lang duurt deze les nog?

'Neem jij koekjes mee voor bij de thee?' vroeg Meike.

Slide 11 - Slide

UITROEPTEKENS (1)

- Om aan te geven dat iemand luid roept

'Ik ben beneden!' klonk het vanuit de kelder.

Slide 12 - Slide

UITROEPTEKENS (2)

- Om een bevel of waarschuwing aan te geven

Halt, of ik schiet!

Stop!

Kom hier!

Slide 13 - Slide

KOMMA'S

- Maakt een zin overzichtelijker

- Staat op de plaats waar je bij hardop lezen even een rust neemt

Slide 14 - Slide

KOMMA'S (1)

- Als pauzeteken in een zin

Martijn kwam vandaag vroeg uit zijn bed,

toch is hij te laat op school.

Slide 15 - Slide

KOMMA'S (2)

- Tussen de delen van een opsomming

Ik hou van verschillende smaken ijs: chocolade, vanille, bosvruchten en cookie&caramel.

Slide 16 - Slide

KOMMA'S (3)

- Tussen twee persoonsvormen

Als ik naar huis fiets, heb ik tegenwind.

Slide 17 - Slide

DUBBELE PUNT (1)

- Voor een opsomming

Je hebt nodig: een ei, een klontje boter en een snufje zout.

Slide 18 - Slide

DUBBELE PUNT (2)

- Voor een aankondiging

Ik heb een nieuwtje: ik ga verhuizen naar Breda.

Na een dubbele punt

Na een dubbele punt gebruik je normaal NOOIT een hoofdletter.

Slide 19 - Slide

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.
ik ga niet mee naar de kermis want ik moet oppassen

Slide 20 - Open question

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.
flevoland is de jongste nederlandse provincie

Slide 21 - Open question

In de vakantie ben ik met Erwin naar camping Zeezicht geweest.

Goed

Fout

Slide 22 - Quiz

We oefenen met de volgende leestekens: komma, punt, vraagteken en uitroepteken.

Goed

Fout

Slide 23 - Quiz

Pas op voor die wesp?

Goed

Fout

Slide 24 - Quiz

Traint jouw club unitas alleen op woensdag?

Goed

Fout

Slide 25 - Quiz

Laatste letter -d of -t

Slide 26 - Slide

Laatste letter: -t of een -d

Veel woorden eindigen aan het eind met een t-klank.

- Bij sommige woorden schrijf je de t-klank als een -t;

- Bij andere woorden schrijf je de t-klank als een -d.

Bij werkwoorden schrijf je de t-klank soms als -dt.

Dat wordt in een andere les uitgelegd.

Slide 27 - Slide

t-klank: laatste letter een -t

Woorden als:

staart - wit - kist

- (het is) gelukt - kast -

klant - zacht - kat - rit

Slide 28 - Slide

t-klank: laatste letter een -d

Woorden als:

hond - wild - grond

- (ik ben) geslaagd - brand -

mond - kind - zand - goud

Slide 29 - Slide

Hoe weet je of je een -t of -d schrijft?

Kijk naar de volgende filmpje

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Video

VERLENGPROEF

Als het woord géén persoonsvorm is, dan gebruik je de verlengproef om te horen of je een -t of een -d aan het eind van een woord moet schrijven.

Je maakt het woord met een t-klank langer met -e, -en of -ig.

Je hoort dan of je een -t of een -d moet schrijven.

Slide 32 - Slide

VOORBEELD

root of rood?

Langer maken met -e:

rode

Je hoort een -d, dus je schrijft ROOD

Slide 33 - Slide

VOORBEELD

kast of kasd?

Langer maken met -en:

kasten

Je hoort een -t, dus je schrijft KAST

Slide 34 - Slide

VOORBEELD

aart of aard?

Langer maken met -ig:

aardig

Je hoort een -d, dus je schrijft AARD