C. Training

Overhoring Vertaal:
Ik speel voetbal en tennis.
1 / 37
next
Slide 1: Open question
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Overhoring Vertaal:
Ik speel voetbal en tennis.

Slide 1 - Open question

Overhoring Vertaal:
Ik doe dat nog niet zo lang.

Slide 2 - Open question

Overhoring Vertaal:
Ik train op zaterdag.

Slide 3 - Open question

Overhoring Vertaal:
het sportveld

Slide 4 - Open question

Overhoring Vertaal:
één keer per dag

Slide 5 - Open question


............. Mannschaft
A
der-mannelijk
B
das-onzijdig
C
die-vrouwelijk
D
die-meervoue

Slide 6 - Quiz

Noteer ....
in je 
TrabiTour boek 
op 
pagina 153

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

1. Michael und ich spielen gern Hockey. _____ trainieren jede Woche.
A
Wir
B
Sie
C
Er
D
Ich

Slide 9 - Quiz

2. Der Trainer heißt Karl Müller.
_____hat viel Erfahrung.
A
Du
B
Sie
C
Er
D
Ich

Slide 10 - Quiz

3.Das Training dauert noch 10 Minuten.
____ dauert also nicht mehr lange.
A
Du
B
Sie
C
Er
D
Es

Slide 11 - Quiz

4. Die Eintrittskarten sind nicht teuer (duur), darum sind _____ ausverkauft.
A
du
B
sie
C
er
D
es

Slide 12 - Quiz

5.Die Menschen sitzen auf der Tribüne.
____ sehen sich das Fußballspiel an.

A
Wir
B
Sie
C
Ihr
D
Die

Slide 13 - Quiz

6. Mein Vater sitzt auch auf der Tribüne. _________ findet das Spiel spannend.
A
Du
B
Sie
C
Er
D
Der

Slide 14 - Quiz

7. Herr Kant, wie finden ______ das Spiel?
A
sie (u)
B
Sie (U)
C
Ihr (jullie)
D
er (hij)

Slide 15 - Quiz

8. Die Medaille ist aus Gold. ______ ist
für den Sieger (winnaar).

A
sie (ev)
B
Sie (ev)
C
Es
D
Er

Slide 16 - Quiz

Grammatik C
Kijkvragen bij pag. 126:
Wat zijn bezittelijke
voornaamwoorden
(= Possissivpronomen)?

En hoe zit het met de
uitgang?
Wanneer wel/geen -e ?


Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Wat zijn bezittelijke voornaamwoorden?
En hoe zit het met de uitgang?
Wanneer wel/geen -e ?

Slide 19 - Open question

Vertaal de bezittelijke voornaamwoorden
mijn
jouw
zijn/haar
ons/onze
jullie
hun/uw
mein(e)
dein(e)
sein(e) / ihr(e)
unser(e)
euer(e)
ihr(e)/Ihr(e)

Slide 20 - Drag question

ik
ich
jij
du
hij
er
zij
sie
het
es
wij
wir
jullie
ihr
zij
sie
u
Sie
Sleep het bezittelijke voornaamwoord op de juiste plaats in het schema
unser
dein
Ihr
euer
mein
ihr
ihr
sein
sein

Slide 21 - Drag question

Maak ...
Opdracht 12
en 
opdracht 13
op pagina 127
timer
1:00

Slide 22 - Slide

12. Grammatik                          Seite 127                  

Slide 23 - Slide

12.

Slide 24 - Slide

12.

Slide 25 - Slide

timer
1:00

Slide 26 - Slide

13.1. Ist der Stift (m) für mich?
Das ist (mijn) Stift!

A
mein
B
meine

Slide 27 - Quiz

9.2. Sind die Kopien (mv) für mich? Oder für Mama und Papa?
Das sind (hun) Kopien.

A
ihr
B
ihre

Slide 28 - Quiz

9.3. Ist das Lineal (o) für mich?
Ja, das ist (jouw) Lineal.
A
dein
B
deine

Slide 29 - Quiz

9.4. Ist die Tasche (v) für mich?
Oder für Mama?
Das ist (haar) Tasche.

A
ihr
B
ihre

Slide 30 - Quiz

9.5. Sind die Bücher (mv) für mich?
Nein, das sind (onze) Bücher.
A
unser
B
unsere

Slide 31 - Quiz

9.6. Ist das Fotoalbum (m) für mich?
Oder für mich, Mama und Papa?
Das ist (jullie) Fotoalbum.
A
euer
B
eu(e)re

Slide 32 - Quiz

9.7. Ist das Portemonnaie (o) für mich?
Oder für Papa?
Das ist (zijn) Portemonaie.
A
sein
B
seine

Slide 33 - Quiz

Leerdoel van deze les bereikt?
Ken je de bezittelijke voornaamwoorden (ein-groep) en weet je wanneer je wel/geen -e krijgt?

A
Ja, appeltje eitje.
B
Ik ga het thuis nog even goed bestuderen en deze lespowerpoint in Classroom bestuderen.
C
Ik vind het lastig, ik ga extra uitleg in de Hos-aula vragen.
D
Ik heb niet goed opgelet, ik ga een gele brief halen.

Slide 34 - Quiz

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Link

Slide 37 - Link