Herhaling H4

Herhaling H4
Krachten en beweging
Volgende week woensdag PTA hoofdstuk 4

1 / 25
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Herhaling H4
Krachten en beweging
Volgende week woensdag PTA hoofdstuk 4

Slide 1 - Slide

Welke kracht werkt in de beschreven situatie?
Mariska duwt de deur dicht
A
Zwaartekracht
B
Trekkracht
C
Duwkracht
D
Windkracht

Slide 2 - Quiz

Welke kracht werkt in de beschreven situatie?
Met dit weer is het heerlijk zeilen
A
Zwaartekracht
B
Kleefkracht
C
Duwkracht
D
Windkracht

Slide 3 - Quiz

Welke kracht werkt in de beschreven situatie?
Een pen valt op de grond
A
Zwaartekracht
B
Kleefkracht
C
Duwkracht
D
Windkracht

Slide 4 - Quiz

Welke kracht werkt in de beschreven situatie?
Het behang zit op de muur gelijmd
A
Zwaartekracht
B
Kleefkracht
C
Duwkracht
D
Windkracht

Slide 5 - Quiz

Welke kracht werkt in de beschreven situatie?
Een vliegtuig versnelt en stijgt op
A
Zwaartekracht
B
Kleefkracht
C
Duwkracht
D
Stuwkracht

Slide 6 - Quiz

Hoe heet de maximale kracht die je kunt meten met een krachtmeter?

A
Aangrijpingspunt
B
Maximum
C
Meetbereik
D
Spankracht

Slide 7 - Quiz

De nettokracht op dit blok is:

A
32 + 17 = 49N
B
(32 + 17) : 2 = 24,5N
C
32 - 17 = 15N
D
32 : 17 = 1,9N

Slide 8 - Quiz

Peter rijdt op zijn fiets over een dijk met constante snelheid. De snelheidsmeter geeft 18 km/uur aan.

bereken de afstand die Peter in 15 minuten fietst:
afstand = gemiddelde snelheid x tijd

Slide 9 - Open question

Tijdens het fietsen met constante snelheid zijn de tegenwerkende krachten totaal 50 N. Met hoeveel kracht moet Peter de fiets vooruit bewegen om de snelheid constant te houden?
A
minder dan 50 N
B
50 N
C
meer dan 50 N

Slide 10 - Quiz

Peter houdt op met trappen. De fiets gaat steeds langzamer, omdat alleen de tegenwerkende krachten nog werken.

Schrijf hieronder twee tegenwerkende krachten op.

Slide 11 - Open question

Een roltrap beweegt met constante snelheid
naar boven. Op de roltrap staat een persoon met
een gewicht van 700 N.

Welke kracht oefent de roltrap uit op de persoon?
A
meer dan 700 N
B
700 N
C
minder dan 700 N

Slide 12 - Quiz

Wat is de formule om de snelheid te berekenen? (Snelheid = ......)

Slide 13 - Open question

De roltrap legt in 30 s een afstand van
12 m af. Wat is de snelheid van de roltrap?
A
Snelheid = afstand x tijd 30 x 12 = 360m/s
B
Snelheid = afstand : tijd 12 : 30 = 0,4 km/h
C
Snelheid = afstand : tijd 12 : 30 = 0,4m/s
D
Snelheid = afstand + tijd 12 + 30 = 42m/s

Slide 14 - Quiz

Een formule 1 auto legt 12 km af in 0,4 uur. Bereken de snelheid in km/u
A
4,8 km/u
B
30 km/u
C
0,033 km/u

Slide 15 - Quiz

De snelheid van een auto is 108 km/h.
Hoe groot is de snelheid in m/s?
A
108 x 3,6 = 389 m/s
B
108 : 10 = 10,8 m/s
C
108 : 3,6 = 30 m/s

Slide 16 - Quiz

Wat moet je altijd op de horizontale as zetten bij een afstand,tijd-diagram?
A
De afstand
B
De tijd

Slide 17 - Quiz

Wie heeft de grootste snelheid?
A
Carmen
B
Louise

Slide 18 - Quiz

Hiernaast zie je een tekening van een torenkraan.
Aan de kabels hangt een gewicht van 2000 N. Deze hangt aan 2 kabels.
Hoe groot is de kracht in elke kabel?

Slide 19 - Open question

Peter knipt een draad door.

In welke situatie kan hij dat
doen met de kleinste kracht?

A
A
B
B
C
C
D
Maakt niets uit

Slide 20 - Quiz

De Cancrusher maakt gebruik van een hefboom. Door het handvat van deze hefboom naar beneden te bewegen wordt het blikje in elkaar geperst.
Wat is het draaipunt van deze hefboom?

A
Punt A
B
Punt B
C
Punt C

Slide 21 - Quiz

Bij het indrukken van het blikje uit de vorige vraag is spierkracht nodig. Wat kun je zeggen over de kracht op het blikje zich tot deze spierkracht
A
De kracht op het blikje is even groot als de spierkracht
B
De kracht op het blikje is groter dan de spierkracht
C
De kracht op het blikje is kleiner dan de spierkracht

Slide 22 - Quiz

Als Gerard een breekijzer gebruikt met een lange arm van 50 cm, dan is de benodigde spierkracht ......... dan bij een breekijzer met een lange arm van 30 cm.

A
even groot als
B
groter
C
kleiner

Slide 23 - Quiz

Is het kleine katrolletje een vaste of losse katrol?
A
Vaste
B
Losse

Slide 24 - Quiz


De takel draagt een last van 1200 N. 
Hoe groot is de trekkracht bij de getekende takel?

A
400 N
B
600 N
C
1200 N
D
2400 N

Slide 25 - Quiz