vd als bn en als/dan

VOLTOOID DEELWOORD
als bijvoeglijk naamwoord

Een voltooid deelwoord kan ook als 
bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt. 
Het zegt dan iets over een zelfstandig naamwoord.

- De opgeruimde kamer
- De opgepoetste zonnebril
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

VOLTOOID DEELWOORD
als bijvoeglijk naamwoord

Een voltooid deelwoord kan ook als 
bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt. 
Het zegt dan iets over een zelfstandig naamwoord.

- De opgeruimde kamer
- De opgepoetste zonnebril

Slide 1 - Slide

ONVOLTOOID DEELWOORD als

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD



Schrijf het woord zo kort en eenvoudig mogelijk.


OVD = Blaffend stond de hond aan het hek.

BN = De blaffende hond stond aan het hek.

Slide 2 - Slide

slachten
De _______ koe.

Slide 3 - Open question

slachten
De _______ slager.

Slide 4 - Open question

pakken
De _______ crimineel.

Slide 5 - Open question

pakken
Het _______ slot.

Slide 6 - Open question

roven
De _______ kunstschatten.

Slide 7 - Open question

roven
De _______ ridder.

Slide 8 - Open question

Jan ____ de foto van zijn vriendin.
A
vergrootte
B
vergrote

Slide 9 - Quiz

Voor elke ____ euro krijg je een spaarzegel bij het tankstation.
A
besteedde
B
bestede

Slide 10 - Quiz

Zonet _____ Bart zijn vroegere basisschooljuf.
A
ontmoette
B
ontmoete

Slide 11 - Quiz

Trappen van vergelijking

Slide 12 - Slide

Ik ben beter als jij.
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quiz

Noor is dapper dan mij.

A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quiz

Tom is bozer dan ik.

A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quiz

Els kan sneller lopen als ik.

A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quiz

Ben vindt jou aardiger als hem.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quiz

Bij bijvoeglijke naamwoorden komen de zogenoemde 'trappen van vergelijking' voor.
Bij vergelijkingen gebruik je vaak de trappen van vergelijking en de woordjes als en dan. Dit zijn de regels:

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Stellende - vergrotende - overtreffende trap



 



Hard  harder  hardst(e)

Kaal  kaler  kaalst(e)

Mooi  mooier  mooist(e)

Veel   meer  meest(e)

Weinig  minder  minst(e)



Slide 20 - Slide

Vul in: als of dan?

Jij hebt veel meer tijd ….. ik/mij.
A
als ik
B
dan ik
C
als mij
D
dan mij

Slide 21 - Quiz

Vul in: als of dan?
De laatste vakantie was twee keer zo duur ….. vorig jaar.
A
als
B
dan

Slide 22 - Quiz

Vul in: als of dan?
Victor loopt een stuk harder ….. hij/hem.
A
als hij
B
dan hij
C
als hem
D
dan hem

Slide 23 - Quiz

Als/dan ik of als/dan mij?

Welk woord er na als of dan komt, hoor je als je (in gedachten) de zin langer maakt:

  • Niemand kan sneller lopen dan ik (kan).
  • Roel is luidruchtiger dan Glenn (is).
  • Youri is grappiger dan Robin (is).
  • Qro vindt jou gezelliger dan (ze) mij (vindt).

Slide 24 - Slide

Jij bent veel beter in wiskunde ….. ik/mij.

A
als ik
B
dan ik
C
als mij
D
dan mij

Slide 25 - Quiz

Wij gaan liever naar Zweden ….. naar Noorwegen.

A
als
B
dan

Slide 26 - Quiz

We hebben vandaag slechter gespeeld ….. vorige week.


A
als
B
dan

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Slide