1.4 alles duurder

Economie 3 Mavo
H1.4 Wordt alles duurder?
Meneer Tsang
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Economie 3 Mavo
H1.4 Wordt alles duurder?
Meneer Tsang

Slide 1 - Slide

Starthouding

Slide 2 - Slide

Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven

Slide 3 - Quiz

Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?
A
Huishoudelijke uitgave
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven

Slide 4 - Quiz

Wat voor soort inkomen wordt afgebeeld?
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Overdrachtsinkomen
D
Inkomen uit natura

Slide 5 - Quiz

Wat voor soort inkomen wordt afgebeeld?
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Overdrachtsinkomen
D
Inkomen uit natura

Slide 6 - Quiz

Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven

Slide 7 - Quiz

Je wil over een half jaar een hoverboard van 120 euro kopen. Hoeveel moet je elke maand reserveren?
A
120:12 = 12 euro
B
120:3 = 40 euro
C
120:6 = 24 euro
D
120:6 = 20 euro

Slide 8 - Quiz

Robin spaart een jaar lang elke week €10.
bereken hoeveel Robin per maand spaart.
A
43,33
B
34,33
C
40
D
40,33

Slide 9 - Quiz

Deze week leer je het volgende:
  1. hoe je een verandering in procenten kunt berekenen
  2. wat inflatie is
  3. wat de gevolgen van inflatie zijn voor je koopkracht
  4. hoe je veranderingen van lonen en prijzen kunt vergelijken
  5. hoe je berekeningen maakt met behulp van indexcijfers

Slide 10 - Slide

Procentuele veranderingen

(nieuw - oud) / oud * 100 = procentuele verandering

Bijvoorbeeld:
loon 2020: 1560 (oud)
loon 2021: 1565  (nieuw)

(1565 - 1560) / 1560 * 100 = 

Slide 11 - Slide

Procenten van een getal. Als het %-teken erbij staat.
Bedrag : 100 x percentage

Als je een kleiner deel van een groter geheel wilt weten.
Deel : Geheel x 100 =

Als er meerdere tijden genoemd worden.
(Nieuw – Oud) : Oud x 100 =

Procenten van een getal. 
Als het %-teken erbij staat.

 

Als je een kleiner deel van een groter geheel wilt weten. 






Als er meerdere tijden genoemd worden.  





Rekenen met procenten
1
2
3
100(bedrag)Xpercentage
(geheel)(deel)X100
(oud)(nieuwoud)X100
100(percentage)Xbedrag
of

Slide 12 - Slide

Het CBS
Het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek)
verzamelt informatie over o.a. economische onderwerpen zoals prijsveranderingen.


Slide 13 - Slide

Koopkracht en inflatie
De hoeveelheid producten die je kunt kopen, noem je koopkracht
Deze hangt af van:
* Het inkomen
* prijzen  en/of prijsstijgingen


Inflatie=  algemene stijging van de prijzen. 
deflatie = algemene prijsdaling. 

Slide 14 - Slide

Welk gevolg heeft inflatie voor je koopkracht?

Slide 15 - Open question

Koopkracht
Als je inkomen hetzelfde blijft en de prijzen stijgen, daalt je koopkracht.

Als je inkomen stijgt en de prijzen hetzelfde blijven, stijgt je koopkracht.

Wanneer je koopkracht stijgt, kun je meer behoeften vervullen. Je welvaart stijgt dan.

Slide 16 - Slide

Koopkracht

Slide 17 - Slide

Formule indexcijfer
Het basisjaar heeft het indexcijfer 100.

Formule indexcijfer: 
(nieuw getal : getal basisjaar) × 100 = indexcijfer.

Een indexcijfer rond je meestal af op een heel getal.
stel uitkomst 106: tov basisjaar is iets met 6% gestegen

Slide 18 - Slide

Aan de slag!
  • Paragraaf 1.4 afronden
  • Rekenopgaves helemaal afmaken
  • Leerdoelen check vanaf paragraaf 1.1
  • Oefentoets maken
  • Rekentrainer

Slide 19 - Slide

Evaluatie 1.4; Alles wordt duurder
Wat is koopkracht?
Waar hangt de koopkracht vanaf?
Wat is inflatie?
Wat is het gevolg van inflatie?
Hoe breken je een indexcijfer?

Slide 20 - Slide