Herhaling leesvaardigheid 3 havo

Leesvaardigheid blok 1 t/m 6
3HA
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Leesvaardigheid blok 1 t/m 6
3HA

Slide 1 - Slide

Je krijg zometeen enkele vragen over de theorie van blok 1 tot en met 6 van lezen. Let goed op wat je bij iedere vraag moet doen.

Slide 2 - Slide

Noem vier manieren om een tekst in te leiden.

Slide 3 - Open question

Uitleg geven
Overtuigen
Mening laten vormen
Informeren
Informerende tekst
Beschouwende tekst
Uiteenzettende tekst
Overtuigende tekst

Slide 4 - Drag question

Bij welk verband hoort het signaalwoord "bovendien"?
A
uitspraak-voorbeeld
B
uitspraak-vergelijking
C
uitspraak-reden
D
uitspraak-opsomming

Slide 5 - Quiz

Bij welk verband hoort het signaalwoord "daarmee"?
A
middel-doel
B
uitspraak-reden
C
uitspraak-vergelijking
D
uitspraak-tegenstelling

Slide 6 - Quiz

Bij welk verband hoort het signaalwoord "omdat"?
A
middel-doel
B
uitspraak-reden
C
uitspraak-vergelijking
D
uitspraak-tegenstelling

Slide 7 - Quiz

Het signaalwoord "dus" hoort bij het verband uitspraak-...

Slide 8 - Open question

Het signaalwoord "indien" hoort bij het verband uitspraak-...

Slide 9 - Open question

Welke functie hoort bij de volgende omschrijving?
"De schrijver stelt iets vast."
A
bewijs
B
constatering
C
gevolgen
D
probleemstelling

Slide 10 - Quiz

Welke functie hoort bij de volgende omschrijving?
"De schrijver legt uit hoe en bepaald verschijnsel is ontstaan."
A
oplossing
B
constatering
C
verklaring
D
opsomming

Slide 11 - Quiz

In het slot van een tekst met een verschijnsel-verklaringstructuur staat...
A
een afweging en aanbeveling
B
een aanbeveling en/of samenvatting
C
een samenvatting

Slide 12 - Quiz

De schrijver maakt bezwaar of heeft bedenkingen tegen een eerdere bewering of argumentatie.
A
Dit is een weerlegging
B
Dit is een tegenwerping

Slide 13 - Quiz

De schrijver geeft aan waarom hij iets vindt.
A
Argument
B
Argumentatie

Slide 14 - Quiz

De schrijver gebruikt een voorval dat hij zelf echt heeft beleefd. De ervaring is niet eenmalig.
A
feitelijk argument
B
vergelijkingsargument
C
emotioneel argument
D
ervaringsargument

Slide 15 - Quiz

Het argument is gebaseerd op een algemeen aanvaarde oplossing of onderzoek
A
veronderstelling/ vermoeden
B
emotioneel argument
C
nut of (on)gewenst gevolg
D
vergelijkingsargument

Slide 16 - Quiz

We moeten stoppen met het eten van vlees, want geen vlees eten vermindert het dierenleed.
A
Dit is een enkelvoudige argumentatie
B
Dit is een nevenschikkende argumentatie
C
Dit is een onderschikkende argumentatie

Slide 17 - Quiz

Hij liegt altijd en bovendien is hij altijd te laat.
A
Dit is een enkelvoudige argumentatie
B
Dit is een nevenschikkende argumentatie

Slide 18 - Quiz