maandag 31 jan

Wie zoekt zal vinden
Mediawijsheid
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Wie zoekt zal vinden
Mediawijsheid

Slide 1 - Slide




https://LessonUp.app/invite/group/hitae

Slide 2 - Slide

Schema voor vandaag
  • tekst nieuwsbegrip mobieltje op de fiets lezen en vragen beantwoorden
  • hebben en zijn quiz
  • oral practise Cila, Aaron, Kevin, Keita, Amy
  • the others: kwartetten

Slide 3 - Slide

Reading & questions Nieuwsbegrip

Geen mobiel meer in je hand op de fiets

Note: geen is a negation that comes before a noun. The noun is unspecified (the article would be een). What is the other word we use for a negation?

Slide 4 - Slide

Welke zin is goed?
A
Ik ben een fiets
B
Hij heeft een hond
C
Wij hebben ziek.
D
Jullie zijn een boek

Slide 5 - Quiz

Fill in:
....... jullie vakantie?
A
Zijn
B
Hebben

Slide 6 - Quiz

Answer the question:
Heb je het koud?
A
Ja ik ben koud
B
Ja ik heb het koud

Slide 7 - Quiz

Fill in the right form of hebben:

Wij ..... veel vrienden
A
heeft
B
is
C
hebben

Slide 8 - Quiz

Fill in the right form

.... u de nieuwe docent?
A
Heeft
B
Bent
C
Ben
D
Is

Slide 9 - Quiz

Fill in the right form:

Jij en ik gaan naar huis. .... .... moe.
A
Jullie zijn
B
Ik ben
C
Wij zijn
D
hij is

Slide 10 - Quiz

Fill in the right form

Moeder ligt in bed. ...... .... ziek.
A
Zij is
B
Zij heeft
C
hij heeft
D
wij hebben

Slide 11 - Quiz

Fill in the right form.

Jij gaat naar een feest. .... ...... blij.
A
Hij is
B
Jij bent
C
Zij is

Slide 12 - Quiz

Fill in the right form

ik .... vandaag jarig
A
is
B
ben
C
zijn

Slide 13 - Quiz



Hoe oud .... je nu?
A
ben
B
bent
C
is
D
zijn

Slide 14 - Quiz


Mijn zus ..... ook vandaag jarig
A
zijn
B
is
C
heeft

Slide 15 - Quiz


Hoe oud ..... je zus nu?
A
is
B
heeft
C
zijn

Slide 16 - Quiz

Put the sentence in the plural.

Hij is niet thuis
A
Zij is niet thuis.
B
Wij zijn niet thuis.
C
Zij hebben niet thuis.

Slide 17 - Quiz

Put the sentence in the singular.

De tomaten zijn rood.
A
De tomaten zijn groen.
B
De tomaat heeft rood.
C
De tomaat is rood.

Slide 18 - Quiz

Word dictation
Dictation of 8 words from the word list . I will read them out twice, and you write them down. Then swop with your neighbour and correct each others work (no red just pencil).


Slide 19 - Slide

Individual oral practise
Cila 
Aaron 
Kevin 
Keita 
Amy 

Slide 20 - Slide

Kwartetten
Create 4 groups of 3 or 4 students. Each group gets 5 sets of quartets. Mix up the cards and divide them up. Each player takes a turn to ask another for a card (and the name of the quartet and the object in Dutch). If they have it, you can ask for another. If not the turn goes to the next player.

Ask: Heb jij voor mij van (name kwartet) het (item)?

Slide 21 - Slide

Wat doe jij op het internet?

Slide 22 - Slide

Wat doe je alleen en wat doe je samen online?

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide