5. Feit, mening en argument

Welke verbanden ken je tot nu toe?
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welke verbanden ken je tot nu toe?

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
* Herhaling over de verbanden + signaalwoorden
* Theorie over feit, mening en argument
* Opdrachten maken

Slide 2 - Slide

Welk tekstverband hoort bij het signaalwoord: en
A
voorbeeld
B
opsomming
C
reden
D
middel-doel

Slide 3 - Quiz

Naar school neem ik meerdere dingen mee, zoals: schoolpas, pennen en schriften.

Zoals is het signaalwoord voor .......
A
Opsomming
B
Voorbeeld
C
Oorzaak-gevolg
D
Voorwaarde

Slide 4 - Quiz

Doordat de trein was vertraagd, kwam ik te laat op school.

Doordat is het signaalwoord voor ......
A
Oorzaak-gevolg
B
Doel-middel
C
Opsomming
D
Tegenstelling

Slide 5 - Quiz

Ook het tweede lesuur had ik best kunnen missen.

Ook is een signaalwoord voor een .....
A
Opsomming
B
Conclusie
C
Oorzaak-gevolg
D
Tegenstelling

Slide 6 - Quiz

Bij welk tekstverband horen de volgende signaalwoorden:

dus, dan ook, concluderend, de slotsom is
A
concluderend
B
oorzaak/gevolg
C
opsommend
D
redengevend

Slide 7 - Quiz

Welk signaalwoord hoort NIET bij het vergelijkend tekstverband?
A
zoals
B
zowel ..als
C
evenals
D
net als

Slide 8 - Quiz

Omdat het glad is, ga ik lopend naar school. Tekstverband?
A
Concluderend tekstverband
B
Oorzakelijk tekstverband
C
Vergelijkend tekstverband
D
Redengevend tekstverband

Slide 9 - Quiz

Welk verband staat in de volgende zinnen:
Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op de receptie.
A
redengevend tekstverband
B
chronologisch tekstverband
C
concluderend tekstverband
D
oorzakelijk tekstverband

Slide 10 - Quiz

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Wanneer jij aardig tegen mij bent, zal ik dat ook tegen jou zijn.
A
wanneer
B
zijn
C
ook
D
mij

Slide 11 - Quiz

Welk verband vind je in de volgende zin?

Voor het proefwerk geschiedenis had ik een slecht cijfer, omdat ik er te weinig voor geleerd had.
A
concluderend
B
redengevend
C
oorzakelijk
D
vergelijkend

Slide 12 - Quiz

DOEL

Feiten, meningen en argumenten in een tekst herkennen

- je weet wat een feit is

- je weet wat een mening is

- je weet wat een argument is


Slide 13 - Slide

FEIT

- Uitspraak over iets wat waar of onwaar is


Controleerbaar

Je kunt altijd controleren of een feitenuitspraak waar of niet waar is

Slide 14 - Slide

MENING (STANDPUNT)

- Wat iemand ergens van vindt


Niet controleerbaar

Je kunt het eens of oneens zijn

Slide 15 - Slide

ARGUMENT

- Reden: waarom je iets vindt



Als je een mening hebt over iets, dan moet je altijd één of meerdere argumenten noemen:
   - Ik vind dit zo, omdat……….
   - Ik vind dit zus, want……..

 (want en omdat zijn signaalwoorden)

Slide 16 - Slide

Staat hier een feit, mening of argument?

Nederlands is het leukste vak op school.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 17 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Ik vind 'The Cell' een spannende film.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 18 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Morgen moet ik naar de tandarts.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 19 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Als je te laat bent, dan moet je je melden.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 20 - Quiz

Opdrachten
Online: Cursus 1 par. 4
Opdrachten: 1,2,5 en 8.

Slide 21 - Slide