1.2

Hoofdstuk 1      Markt en macht
Paragraaf 1 Vraag en consumentensurplus

Telefoons in de telefoontas, kauwgom in de prullebak
Boeken en schrift open op tafel
ik loop langs om het huiswerk te controleren
1 / 27
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 1      Markt en macht
Paragraaf 1 Vraag en consumentensurplus

Telefoons in de telefoontas, kauwgom in de prullebak
Boeken en schrift open op tafel
ik loop langs om het huiswerk te controleren

Slide 1 - Slide

This item has no instructions






  • ik bespreek paragraaf 1.2
  • zelfstandig werken aan de opdrachten van paragraaf 1.2
Deze les

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen
Je weet voor het einde van de les:

  • Wat het producentensurplus is
  • Wat het verschil is tussen het producentensurplus en het consumentensurplus
  • invloed consumenten- en producentensurplus op de welvaart

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Primaire goederen of luxegoederen?
Primair goed
Luxe goed
Mondkapje
Juwelen
Kleding
Airpods
Melk
Nagellak
Tandpasta
Smartwatch

Slide 4 - Drag question

This item has no instructions

Wat is de betalingsbereidheid?

Slide 5 - Open question

This item has no instructions

Wat is het consumentensurplus?

Slide 6 - Open question

This item has no instructions

Primaire goederen
Luxe goederen
Inferieure
Grafiek A
Grafiek B
Grafiek C

Slide 7 - Drag question

This item has no instructions

Wat geeft een vraaglijn weer?

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Tekst
Het bedrag dat je maximaal voor een product wilt betalen.
Het verband tussen de prijs van een product en de gevraagde hoeveelheid ervan.
Het verschil tussen de betalingsbereidheid en de werkelijke prijs die je je moet betalen.
Omzet
Oppervlakte driehoek =
1/2 x basis x hoogte
Betalingsbereidheid
Vraaglijn
Consumentesurplus
Verkoopprijs maal 
de verkochte hoeveelheid
Het totale consumentensurplus

Slide 9 - Drag question

This item has no instructions

Opgave 1.1
a) 1 = secundair (heb je niet nodig)
    2 = primair (heb je nodig)
    3 = giffen (duurder is beter denkt ze)
    4 = inferieur (te goedkoop) of primair
    5 = inferieur (meer inkomen nu niet meer willen)
b) Gezinnen met een zeer laag inkomen kunnenn zich geen
    campingreis veroorloven, voor hen is zo'n reis een luxe.
    Gezinnen met een hoog inkomen vinden het wellicht inferieur
    omdat ze ook een hotelreis kunnen boeken.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Opgave 1.2
a) Er is een minimum inkomen nodig, stijgt het inkomen dan
    blijven de uitgaven stijgen. Het gaat hier dus om een
    secundair goed. De vraag neemt meer dan evenredig toe met
    de toename van het inkomen.
b) Van € 40.000,- naar € 50.000,- is een toename van
    (2500 - 1000) / 1000 x 100 = 150%
c) lijn B (de blauwe) is de vraaglijn van campingreizen; er is
    geen bepaald inkomen nodig en bij een hoog inkomen zie je
    de uitgaves afnemen (inferieur goed)

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Opgave 1.2
d) Bij een besteedbaar inkomen van € 3.500,- wordt gemiddeld € 350,- besteed aan campingreizen.
In procenten is dit 350 / 3500 x 100 = 10%

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Opgave 1.3
a) Oorzaak verschil in vraaglijnen (zaterdag worden
    er meer kaarten gevraagd): 
  • concentratie topartiesten op zaterdag
  • na zaterdag hebben de meeste nog een dag vrij
b) de capaciteit was 60.000 bezoekers, daar hoort 
    een prijs van € 80,- bij

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Opgave 1.3
c) Bij een prijs van € 50,- is de vraag op zondag +/-
    55.000 er zijn dan dus nog 5.000 kaarten    
    beschikbaar 15.000 - 5.000 wil zeggen dat er
    10.000 mensen in aanmerking kunnen komen.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Opgave 1.3
d) omzet zaterdag: 60.000 x 50 = € 3.000.000,-
    omzet zondag: 55.000 x 50 =   € 2.750.000,-
    plus 5.000 x (80% van 50) =    €    200.000,-
    Totale omzet festival                 € 5.950.000,-
e) Het consumentensurplus op zondag zie je worden
    weergegeven in grafiek 2 (3 is zondag)

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Opgave 1.4
a)
b)
c)

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Opgave 1.4
d) Consumentensurplus is wat men meer wil betalen:
    Tom 20.000 - 15.000 = € 5.000,- 
    Kim 17.500 - 15.000 = € 2.500,-
    Het totale consumentensurplus is dus € 7.500,-
e) Als de prijs met € 500,- daalt zal de gezamelijke
    welvaart toenemen (omdat het consumenten
    surplus toeneemt als de prijs daalt)

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Vraag
Vraag is de hoeveelheid goederen en diensten die consumenten bereid zijn te kopen tegen een bepaalde prijs.

Slide 18 - Slide

Leg uit wat vraag is en illustreer met een voorbeeld.
Consumentensurplus
Consumentensurplus is het verschil tussen de prijs die consumenten bereid zijn te betalen voor een bepaalde hoeveelheid goederen en diensten en de werkelijke prijs die ze betalen.

Slide 19 - Slide

Leg uit wat consumentensurplus is en illustreer met een voorbeeld.
Aanbod
Aanbod is de hoeveelheid goederen en diensten die producenten bereid zijn te verkopen tegen een bepaalde prijs.

Slide 20 - Slide

Leg uit wat aanbod is en illustreer met een voorbeeld.
Producentensurplus
Producentensurplus is het verschil tussen de prijs die producenten bereid zijn te ontvangen voor een bepaalde hoeveelheid goederen en diensten en de werkelijke prijs die ze ontvangen.

Slide 21 - Slide

Leg uit wat producentensurplus is en illustreer met een voorbeeld.
Wat gebeurd er nu met de welvaart
  • Welvaart = de mate waarin je in  je behoefte kan voorzien
  • Consumentensurplus = Verschil tussen betalingsbereidheid en de prijs



Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Het consumenten- en producentensurplus
  

Het consumentensuplus:

Het producentensurplus:

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Opgave 1.6
a) onjuist is uitspraak 3; door een prijsstijging neemt het producentensurplus juist toe.
b) de productie nam toe omdat olieproducenten bij een hogere prijs meer winst kunnen maken. Het is rendabeler om olie te winnen.
c) op 30 januari 2017 was de prijs per vat 55,45 dollar het aantal vaten was 8.961.000 dus de omzet is 55,45x8961000 =
497.693.940 dollar per dag

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Opgave 1.7
a) Achim heeft gelijk, de aanbodlijn loopt verticaal.
b) de 737 miljoen is na een daling van 17% (dus nu 83%)
in 2015 werden er dus 737/83 x 100 = 888 miljoen bloemen aangevoerd.
c) bij minder aanbod en een hoge vraag zal de prijs stijgen, er was schaarste.
d) de oorzaak is de prijsstijging

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag
Module Economie en maatschappij
Doornemen paragraaf 1.2

Opdrachten 1.6 t/m 1.9

Slide 27 - Slide

This item has no instructions