Aanpak examen: voor het examen + leertips

Welk cijfer verwacht je te halen voor het examen Nederlands?
0100
1 / 31
next
Slide 1: Poll
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 17 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welk cijfer verwacht je te halen voor het examen Nederlands?
0100

Slide 1 - Poll

Voorbereiding
- Bekijk de theorie van blz. 31 - 63 of bestudeer de PP

- Bekijk filmpjes met tips van Arnold Kuijpers waarin hij uitlegt hoe je bepaalde vragen moet beantwoorden.

- Oefenen met oude examenteksten. Maak in ieder geval twee examens helemaal en bereken je cijfer (blz. 302)

Slide 2 - Slide

Meenemen
- Woordenboek 
- Markeerstiften > actief lezen! 
- Voldoende pennen > veel schrijfwerk

- Genoeg te drinken > belangrijk voor concentratie
- Genoeg te eten > even ontspannen tussendoor 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Spelling
- ZIN beginnen met een HOOFDLETTER! 
- Getallen uitschrijven 
- Zoveel mogelijk woorden overnemen uit de tekst 
- NIET afbreken 

Slide 5 - Slide

Formuleren
- Geen vage verwijzingen > in het antwoord altijd personen/voorwerpen/zaken noemen. 
Geen 'het is een goed idee' > wat dan? 
De schrijver is het ermee eens > waarmee? 

- Let op verwijswoorden > woordenboek gebruiken! 

Slide 6 - Slide

Een fiets gebruik je om mee te fietsen. Wat geeft 'om te' aan?
A
doel-middel
B
oorzaak-gevolg
C
opsomming
D
voorbeeld

Slide 7 - Quiz

Man helpt echtpaar, jat daarna hun spullen. Wat geeft het signaalwoord 'daarna' aan?
A
tegenstelling
B
conclusie
C
oorzaak-gevolg
D
chronologisch

Slide 8 - Quiz

Sneeuw. Dus NS schrapt helft van de treinen. Wat geeft 'dus' aan?
A
tegenstelling
B
conclusie
C
voorbeeld
D
samenvatting

Slide 9 - Quiz

Die regels zijn niet alleen nodig, maar ook veilig. Welk tekstverband?
A
Toelichtend
B
Redengevend
C
Tegenstellend
D
Opsommend

Slide 10 - Quiz

Welke tekstverbanden? Als er al zoveel vastligt, waarom laat een nieuw ontwerp dan op zich wachten?
A
Redengevend en vergelijkend
B
oorzakelijk en vergelijkend
C
voorwaardelijk en vergelijkend
D
voorwaardelijk en redengevend

Slide 11 - Quiz

Welke signaalwoorden? Als hij een rimpel krijgt over tien jaar, dan is dat dus snel.
A
Als
B
Als / dus
C
Als / dan / dus
D
Als / over tien jaar / dan / dus

Slide 12 - Quiz

Welke signaalwoorden zie je? Hij gaat ook naar school, bovendien gaat hij lopend. Verder is hij wel beschikbaar.
A
ook
B
ook / bovendien
C
ook / bovendien / verder
D
bovendien / verder

Slide 13 - Quiz

Welke signaalwoorden? Hij is niet alleen mee om te lachen, maar ook voor de veiligheid.
A
maar
B
om te
C
maar / om te
D
niet alleen maar ook / om te

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Video

Slide 16 - Video

Slide 17 - Video

Slide 18 - Video

Slide 19 - Video

Slide 20 - Video

Slide 21 - Video

Slide 22 - Video

Slide 23 - Video

Slide 24 - Video

Slide 25 - Video

Slide 26 - Video

Slide 27 - Video

Slide 28 - Video

Slide 29 - Video

Slide 30 - Video

Slide 31 - Video