2MH - week 4 - les 3

Leerjaar 2 - DT5, week4, les 3
1 / 39
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Leerjaar 2 - DT5, week4, les 3

Slide 1 - Slide

Inhoud
herhaling Gr10
herhaling Gr11
Vocabulaire ABC
Zinnen ABC
Vragen? 

Slide 2 - Slide

Herhaling Gr10
imparfait

Slide 3 - Slide

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
-ais
-ais
-ait
-aient
-ions
-iez

Slide 4 - Drag question

Welke vorm moet in de zin?

Ma soeur ....... des crêpes.
A
préparez
B
préparais
C
préparait
D
préparions

Slide 5 - Quiz

Welke vorm moet in de zin?

La crêpe ..... délicieuse
A
étaient
B
était
C
étais
D
étions

Slide 6 - Quiz

Welke vorm moet in de zin?

Mon père et mon frère ....... beaucoup les crêpes de ma mère.
A
aimait
B
aimions
C
amais
D
aimaient

Slide 7 - Quiz

Welke vorm moet in de zin?

Je .......... les crêpes avec du fromage
A
adorions
B
adorais
C
adoraient
D
adorait

Slide 8 - Quiz

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait:

(regarder) Je ................ un film d'action.

Slide 9 - Open question

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait:

(acheter) Elles ............ des beaux vêtements.

Slide 10 - Open question

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait:

(faire) Tu ............. du sport?

Slide 11 - Open question

Vertaal en vul in:

(Het was) ..... comment ton weekend?
A
C'était
B
Il y avait

Slide 12 - Quiz

Vertaal en vul in:

(Het was) ..... vraiment super!
A
C'était
B
Il y avait

Slide 13 - Quiz

Vertaal en vul in:
Le samedi, (er was) ..... une fête de mon copain
A
C'était
B
Il y avait

Slide 14 - Quiz

Vertaal en vul in:

(Er was) ..... une ambiance super!
A
C'était
B
Il y avait

Slide 15 - Quiz

Herhaling Gr11
het delend lidwoord

Slide 16 - Slide

Het delend lidwoord wordt vertaald naar het Nederlands.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quiz

Het delend lidwoord geeft een ontelbare hoeveelheid aan.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quiz

Het delend lidwoord is een samentrekking van de + het lidwoord.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quiz

Vul in:

Ma mère a préparé ..... poisson
A
du
B
de la
C
des
D
de l'

Slide 20 - Quiz

Vul in:

Mon père veut souvent ..... eau.
A
du
B
de la
C
des
D
de l'

Slide 21 - Quiz

Vul in:

Il mange .... tarte aux pommes.
A
du
B
de la
C
des
D
de l'

Slide 22 - Quiz

Vul in:

On achète un kilo .... tomates
A
du
B
de
C
des
D
de la

Slide 23 - Quiz

Vul in:

Je prends une verre ..... eau
A
du
B
de
C
d'
D
de l'

Slide 24 - Quiz

Vul in:
Je veux un morceau ..... tarte au chocolat
A
du
B
des
C
de la
D
de

Slide 25 - Quiz

Vocabulaire check!

Slide 26 - Slide

Wat betekent:

un morceau
A
een stuk
B
een kom
C
een kruimel
D
een mes

Slide 27 - Quiz

Wat betekent:

goûter
A
eten
B
ruiken
C
proeven
D
gapen

Slide 28 - Quiz

Wat betekent:

l'assiette
A
de servet
B
het mes
C
het bord
D
de onderzetter

Slide 29 - Quiz

Wat betekent:

les épinards
A
kruiden
B
spinazie
C
boontjes
D
erwten

Slide 30 - Quiz

Vertaal:
de taart, de koek

Slide 31 - Open question

Vertaal:
penser

Slide 32 - Open question

Vertaal:
l'oeuf

Slide 33 - Open question

Zinnen check!

Slide 34 - Slide

Wat is het antwoord op deze vraag:

Tu aimes les épinards?
A
Non, je prends le saumon
B
Non, je les déteste.
C
Oui, je les aime!
D
Oui, je veux des légumes

Slide 35 - Quiz

Wat is het antwoord op deze vraag:

Tu préfères la viande ou le poisson?
A
Je préfère la viande
B
Oui, moi aussi
C
Je prends le saumon
D
Je préfère les légumes

Slide 36 - Quiz

Wat is het antwoord op deze vraag:

Qu'est-ce que tu prends?
A
Non, je bois du coca
B
Je déteste la viande
C
Je prends la quiche
D
Non, pas du tout

Slide 37 - Quiz

Wat is het antwoord op deze vraag:

Tu viens à une heure?
A
Oui, toute de suite!
B
Oui, d'accord, à demain!
C
Oui, bien sûr, on y va!
D
Oui, à tout à l'heure!

Slide 38 - Quiz

Fin! :)
Ga nu aan het werk met de bouwstenen. 
Zijn er nog vragen?

Slide 39 - Slide