W13 TEK 3M sga HFD 3 Les 1

Lees a.j.b. Hoofdstuk 3 van het boek
(blz 24 t/m 31) goed door.

De lesstof voor TTW B is
Hoofstuk 3 en hoofdstuk 2
1 / 46
next
Slide 1: Slide
Middelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Lees a.j.b. Hoofdstuk 3 van het boek
(blz 24 t/m 31) goed door.

De lesstof voor TTW B is
Hoofstuk 3 en hoofdstuk 2

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

DE VORMGEVINGS ASPECTEN
(ook wel beeldaspecten of beeldende iddelen genoemd)
1. vorm
2. kleur
3. compositie
4. ruimte
5. licht

Slide 3 - Slide

Aspecten van de VOORSTELLING
Beschrijven wat er te zien is:                            

  • Wat is het? (2D / 3D)
  • Is het werk figuratief of abstract ?
  • Wat is de voorstelling, wat is er letterlijk te zien?
  • Wat is het onderwerp / thema?
                                                                       

Slide 4 - Slide

Vormgeving betekent:
A
nadenken over hoe je iets een 3D vorm geeft
B
iets moois maken
C
iets vorm, betekenis en inhoud geven
D
iets met kunst

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Video

Wat is eigenlijk een zelfportret?
A
Een foto van een gezicht.
B
Een afbeelding van een gezicht.
C
Een schilderij van iemands gezicht.
D
Een zelf gemaakte afbeelding van iemands eigen gezicht.

Slide 7 - Quiz

Standpunt
Aanzicht
Je kunt maar 3 aanzichten tegelijktijd hebben:

-vooraanzicht
-zijaanzicht
-een boven -of onderaanzicht.
(Dit laatste is afhankelijk van je standpunt) 

Slide 8 - Slide

VORMGEVING: (aanzicht, dus het beeldaspect RUIMTE).

Slide 9 - Slide

Wat voor aanzicht zie je vooral in het eerste filmpje van Hendrik Kerstens?
A
En profile (gezicht zie je van de zijkant)
B
Trois quart: drie-vierde van het gezicht
C
En face (vooraanzicht

Slide 10 - Quiz


Wat voor effect geeft een TROIS QUART aanzicht hier m.b.t de vorgeving?
NOEM EERST HET VORMGEVINGSASPECT
A
.....Het wordt serieuzer.
B
FIGURATIEF: Je ziet beter wie het is.
C
LICHT: Het wordt door de schaduw dramatischer.
D
RUIMTE: Door de verkorting van de wang wordt het ruimtelijker.

Slide 11 - Quiz

Maak drie selfies van jezelf:
-en profile
-en face
-trois quart.
Plak de foto's hieronder.

Slide 12 - Open question

LICHT
Plasticiteit (d.m.v. schaduw).
Gekleurd licht
Lichtrichting (dit zie je aan de schaduw)
Lichtintensiteit= zwak.         Lichtintensitiet =sterk

Slide 13 - Slide


Wat kun je vertellen over het licht en de plasticiteit (ruimtelijkheid) in deze afbeelding?
A
Het licht verloopt geleidelijk, dit maakt het gezicht heel plastisch.
B
De lichtintensiteit is zwak, maar reflecteert geen kleur. Dit maakt het niet realistisch, dus plat.
C
De schaduw benadrukt de natuurlijke vorm van het gezicht. De grote vakken hebben geen details, dus wordt het ruimtelijk.
D
Het reflecteert geen kleur en er zijn harde contrasten. Het licht zit in egale vlakken, dit maakt het plat.

Slide 14 - Quiz


Wat kun je vertellen over het licht en de plasticiteit in deze afbeelding?
A
Het reflecteert een natuurlijk kleur. Door het trois quart aanzicht wordt het ruimtelijker.
B
Er zijn geen harde contrasten tussen licht en donker. Een zwakke lichtintensiteit, dus platter.
C
De schaduw volgt geleidelijk de vorm van het gezicht en reflecteert natuurlijke kleuren. Dus plastisch.
D
Het licht zit in afgebakende vlakken. De schaduw is heel realistisch. Dit maakt het ruimtelijker.

Slide 15 - Quiz

Meelicht;
het licht schijnt met 
je mee.
Zijlicht
Tegenlicht: (silhouet)
Strijklicht; de lichtbron staat laag
Doorvallend licht

Slide 16 - Slide


Noem twee overeenkomsten tussen deze twee afbeeldingen?
A
Het licht komt bij allebei van links en het is geen gekleurd licht
B
De lichtbron is bij beiden even sterk en het licht komt van rechts, dat zie je aan de schaduw die links valt.
C
Het licht komt van rechts en de lichtbron staat hoog.

Slide 17 - Quiz


De kunstenaar heeft bewust de aandacht willen richten op het gezicht. 
Hoe heeft hij dat gedaan mbt de vormgeving?

A
Hij heeft hele sprekende ogen en door de natuurlijke schaduw in het gezicht. Ook staat hij in het midden van de afbeelding.
B
Doordat hij niet helemaal recht staat, door de koude kleuren in de achtergrond en hij is als enige afgebeeld. Ook kijkt hij je recht aan.
C
Door de koude kleuren in de achtergrond en door de hele manier van schilderen (er zijn weinig details).
D
Door de achtergrond rustig te laten en door warme kleuren te gebruiken voor de huid en haar en koude kleuren voor de achtergrond en de kleding.

Slide 18 - Quiz

Figuratief
Geabstraheerd
Abstract
VORM

Slide 19 - Slide

Figuratief: herkenbaar






Abstract = Onherkenbaar

Slide 20 - Slide


Dit schilderij is:
A
Figuratief
B
Abstract
C
geabstraheerd

Slide 21 - Quiz


Dit schilderij is:
A
Figuratief
B
Abstract
C
Geabstaheerd

Slide 22 - Quiz

Figuratief
Abstraheerd
Abstract

Slide 23 - Drag question

figuratief
abstraheren
abstract

Slide 24 - Drag question

PICASSO en zijn zelfportretten
Figuratief
Geabstraheerd

Slide 25 - Slide


Hoe heeft Picasso zijn schilderij/ zijn zelfportret geabstaheerd?
Wat heeft hij daarvoor gedaan?
Noem 3 manieren. 
A
1. Het gezicht wordt geometrisch. 2. Er zijn egale kleuren gebruikt. 3. Hij heeft geen schaduw meer
B
1. Hij heeft meer details gebruikt. 2. Hij heeft het geschilderd. 3. Hij heeft plooien getekend.
C
1. Hij heeft geen details gebruikt. 2. Hij heeft omtreklijnen getekend. 3. Hij heeft de schaduw weggelaten.
D
1. De huidskleur is onnatuurlijk 2. De arm heeft hij verkort getekend. 3. Het hoofd heeft een ei-vorm.

Slide 26 - Quiz

Samengevat:
Abstractie (adstraheren) 
verkrijg je door:
1. Onbelangrijke details weglaten
2. Alles terugbrengen naar geometrie 
3. Schaduw weglaten (geen natuurlijk  gebruik van licht en schaduw)
4. Gebruik van niet-realistische kleuren


Soms ook:
5. Meerdere aanzichten gebruiken
6. Vervagen
7. Door omtreklijnen te gebruiken
 

Slide 27 - Slide

KLEURENCIRKEL
1. Primaire kleuren
2. Secundaire kleuren
3. Tertiare kleuren
1
2
3
KLEUR

Slide 28 - Slide

Wat is kleur?
Kleur heeft een aantal eigenschappen: toon, helderheid en verzadiging. De toon bepaalt de soort of familie waartoe de kleur behoort, bijvoorbeeld rood. De helderheid zegt iets over de mate waarin het licht weerkaatst wordt en de 
verzadiging zegt iets over de hoeveelheid 
pigment in een kleur.


Vincent van Gogh, Caféterras bij nacht,1888, olieverf op doek

Slide 29 - Slide

Primaire kleuren
de primaire kleuren zijn: 
  1. rood, 
  2. geel 
  3. blauw

Slide 30 - Slide

Secundaire kleuren
  • secundaire kleuren ontstaan wanneer we twee primaire kleuren met elkaar mengen.

  • oranje, groen en paars zijn secundaire kleuren, hiernaast zie je hoe je deze kleuren mengt.

Slide 31 - Slide

Tertiaire kleuren
dit zijn de kleuren die ontstaan door het mengen van een primaire kleur met een secundaire
blauw met groen geeft bijvoorbeeld blauwgroen

Slide 32 - Slide

Signaalfunctie
kleuren kunnen ook een signaalfunctie hebben, zo kan de kleur aangeven dat er gevaar bestaat, of dat er geen gevaar is

Slide 33 - Slide

Kleur tegen kleurcontrast
Dit contrast is het sterkst wanneer je felle, pure kleurvlakken tegen elkaar aan zet, zonder omtreklijnen.

Slide 34 - Slide

Licht-donker contrast
  • dit is het verschil tussen lichte en donkere kleuren  
  • wit -zwart is het grootste contrast 
  • je maakt kleuren donkerder of lichter door het bijmengen van zwart of wit

Slide 35 - Slide

Warme en koude kleuren
warme kleuren:
  • zijn warm en gezellig 
  • lijken dichterbij
  • vormen een contrast met koude kleuren 

koude kleuren:
  • zijn koel en rustig 
  • lijken verder weg
  • vormen een contrast met warme kleuren 

    Slide 36 - Slide

    Koud–warm contrast
    een warme kleur naast een koude kleur geeft een koud-warmcontrast

    Slide 37 - Slide

    Complementair contrast
    Deze kleuren versterken elkaar, ze staan recht tegenover elkaar in de kleurencirkel.

    de complementaire contrasten zijn: 
    paars-geel 
    rood-groen
    blauw-oranje

    Slide 38 - Slide

    Kleurenfamilie
    • dit zijn alle kleuren die uit dezelfde kleur zijn gemengd. Ze verschillen heel weinig van elkaar. Bijvoorbeeld alle kleuren rood. Maar ook roden en paarsen behoren tot dezelfde kleurenfamilie 

    • kleuren in een kleurenfamilie hebben steeds één kleur gemeenschappelijk 

      Slide 39 - Slide

      Expressief kleurgebruik
      Bij expressief kleurgebruik worden kleuren gebruikt om gevoelens en emoties die een voorstelling bij de schilder opriep weer te geven. 

      Slide 40 - Slide

      rood, geel en blauw noemen we
      A
      felle kleuren
      B
      primaire kleuren
      C
      basiskleuren
      D
      echte kleuren

      Slide 41 - Quiz

      paars is de mengkleur van
      A
      blauw en rood
      B
      geel en rood
      C
      blauw en geel
      D
      rood en zwart

      Slide 42 - Quiz

      Welke kleurcontrasten herken je?
      A
      licht-donker contrast
      B
      koud-warm contrast
      C
      complementair contrast
      D
      kleur-tegen-kleur contrast

      Slide 43 - Quiz

      Hier zie je een:
      A
      een kleur tegen kleur contrast
      B
      twee primaire kleuren
      C
      twee secundaire kleuren
      D
      een complementair contrast

      Slide 44 - Quiz

      Hier zie je:
      A
      een koud-warm contrast
      B
      warme kleuren
      C
      koude kleuren
      D
      een licht-donker contrast

      Slide 45 - Quiz



      Maak 8 kleine tekeningetjes op een 2 blaadjes A4, waarin je onderstaande begrippen laat zien. 
      Je kunt ook de voorstelling duidelijk tekenen om de functie van de kleur of het contrast nog duidelijker aan te geven.
      Hoe meer detail, hoe meer expressie en originaliteit.. des te beter je cijfer.



      • Primaire kleuren
      • Secundaire kleuren
      • Kleur-tegen-kleur contrast
      • Complementair contrast
      • Licht-donker contrast
      • Koud-warm contrast
      • Kleurenfamilie
      • Signaalkleuren
      Mail je werk naar sga@rijswijkslyceum.nl
      Kleur

      Slide 46 - Slide