In en uitgaven

1 / 24
next
Slide 1: Slide
Burgerschap (wonen)PraktijkonderwijsLeerjaar 3,4

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Video

Wat zijn jouw inkomsten:

Slide 4 - Open question

Wat zijn jouw uitgaven?

Slide 5 - Open question

Hoeveel geld heb jij per maand te besteden?

Slide 6 - Mind map

Wat doe je met je inkomsten?
ALLES OPDOEN
EEN DEEL OPDOEN EN EEN DEEL SPAREN
ALLES SPAREN

Slide 7 - Poll

Aan wat doen jullie geld op?

Slide 8 - Open question

Sparen bij de bank
zichtrekening

spaarrekening

Slide 9 - Slide

Wat is een zichtrekening volgens jou?

Slide 10 - Open question

Wat is wat?
Zichtzekening: Dagelijkse uitgaven en inkomsten beheren

Spaarrekening: Geld opzij zetten en sparen voor toekomstige doelen

Slide 11 - Slide

Inkomsten
De manier waarop je aan je geld komt.
Dit kan zijn:
  • inkomen uit werken
  • inkomen van een uitkering

Voor jullie zijn de inkomsten:
  • Zakgeld
  • Kleedgeld
  • studentenjob

Slide 12 - Slide

Uitgaven
Al het geld dat je uit geeft.

2 soorten uitgaven:
  • Vaste kosten. Uitgaven die steeds terug keren. Dit kan maandelijks zijn, maar ook 1 keer per jaar.
Voorbeelden: hypotheek of huur, gemeentelijke belasting, zorgverzekering, telefoon en internet.
  • Variabele kosten, alle overige uitgaven

Slide 13 - Slide

Betalingen via factuur:
Een factuur is een document waarop een bedrag staat en de goederen of geleverde diensten waarvoor dit bedrag wordt aangerekend.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Lenen
De nieuwste iPhone willen kopen maar je hebt er geen geld voor.
Je kan dan geld lenen van bijvoorbeeld je ouders. Als je geld leent. Dan heb je een schuld.

Deze schuld moet je terugbetalen, dat terugbetalen heet aflossen/ afbetalen
Soms kan je het geleende geld niet meer terugbetalen en kan je problemen krijgen. 

Slide 16 - Slide

???
Bij de afbeelding staat er:

Let op! geld lenen kost geld?


Wat wordt daar mee bedoeld?


Slide 17 - Slide

Lenen en rente
Als je geld leent, betaal je extra geld.
Dat extra geld heet rente. Je betaald een vergoeding over het geld dat je hebt geleend.

Hoeveel geld je betaald, hangt af wat voor lening je hebt afgesloten.
Zo is de rente voor een hypotheek dus voor een huis, lager dan dat je geld leent voor een auto of scooter.

Slide 18 - Slide

Inkomsten en uitgaven
Per maand komt er € 1700,-- aan loon binnen.

Elke maand geef je geld uit aan:
  • je woning
  • zorgverzekering
  • overige verzekeringen ( €100,--)
  •  mobiele telefoon
  • internet
  • gas/water/licht (€ 200,--)
  • sparen voor overige vaste lasten (100,--)
  • eten en drinken
  • kleding
  • cadeautjes
  • persoonlijke verzorging

Slide 19 - Slide

Wat verstaan we onder inkomsten?
A
de manier waarop je aan je geld komt
B
de manier waarop je geld uitgeeft

Slide 20 - Quiz

Wat is een voorbeeld van "vaste kosten"?
A
zorgverzekering
B
schoenen
C
zak chips

Slide 21 - Quiz

Een voorbeeld van variabele kosten is:
A
gas/water/licht
B
abonnement voor de mobiele telefoon
C
internet
D
een snicker uit de snoepautomaat

Slide 22 - Quiz

Als je geld van iemand leent, dan heet dat:
A
een begroting
B
een schuld
C
uitgaven

Slide 23 - Quiz

Zelf aan de slag.
Zie werkbundel Budgetteren en factuur lezen

Slide 24 - Slide