Les 10 (29-1) Herhaling - AR/ -ER/ -IR

¡Bienvenidos a la clase de español!

  • ¿Qué día es hoy?
         
               




1 / 21
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

¡Bienvenidos a la clase de español!

  • ¿Qué día es hoy?
         
               




Slide 1 - Slide

¿Qué hacemos hoy?


  • ¿Cuál es nuestro objetivo?

  • ¿Qué sabemos?

  • ¡A trabajar!

  • Fin de la clase.














  

 















Instrucción (5)

Conjugar verbos (15)

Poner verbos en frases (20)

Evaluación (5)

Slide 2 - Slide

¿Cuál es nuestro objetivo?
7) Ik kan de regelmatige werkwoorden -ar, -er, -ir  vervoegen.

Slide 3 - Slide

Wat zijn de uitgangen van de -ar werkwoorden?

Slide 4 - Mind map

Wat zijn de uitgangen van de -er werkwoorden?

Slide 5 - Mind map

Wat zijn de uitgangen van de -ir werkwooden?

Slide 6 - Mind map

Welke stappen neem je om het werkwoord te vervoegen?

Slide 7 - Mind map

¡A trabajar!


  • ¿Qué? Schrijf de vervoeging op van de werkwoorden.



  • ¿Cómo?
* Schrijf de vervoeging op in je schrift. Zie schema.

  • ¿Listo?
* Hacer otros ejercicios.



verbos -ar
Vervoeg de werkwoorden hablar en caminar
Verbos - ER
Vervoeg de werkwoorden comer en beber.
Verbos -ir
Vervoeg de werkwoorden escribir en vivir.
Schema
  • yo:
  • tú:
  • él, ella, usted:
  • nosotros:
  • vosotros:
  • ellos, ellas, ustedes:
timer
15:00

Slide 8 - Slide

¡A trabajar!
  • Qué? 
* Je maakt 2 basisoefeningen (groen) en 1 verdiepingsoefening (geel)

  • ¿Cómo? En  grupos.

  • ¿Tiempo? 5 minutos por ejercicio.

  • ¿Listo? Aprender palabras con Quizlet: 9 (familieleden)

Slide 9 - Slide

¡A trabajar!


  • Vul de juiste vorm in van de werkwoorden  die eindigen op - AR.
  1. Tú.........................................(hablar) perfectamente el inglés.
  2. Yo..............................................(escuchar) música holandesa.
  3. María y yo......................................................(cantar) muy bien.
  4. Tú y Juan.............................................(caminar) por el parque.
  5. Ellos.................................................................(bailar)  flamenco.
  6. Yo......................................................................(estar) en España.
  7. Nosotros..........................................................(estar) en la bilbioteca.


  • Zorg dat je weet wat de werkwoorden betekenen. Tip: Gebruik Google Translate.
Zie reader blz. 22, 23, 26, en 27!
timer
5:00

Slide 10 - Slide

!A trabajar!

  • Vul de juiste vorm in van de werkwoorden  die eindigen op - ER, of - IR.
  1. Pablo............................................(vivir) en España.
  2. Yo..................................................(comer) una pizza.
  3. Tú y ella........................................(beber) un café.
  4. Yo y Rodrigo................................(leer) las noticias.
  5. Juan y Maria...............................(aprender) holandés.
  6. Marta...........................................(abrir) la puerta.
  7. Ellas nunca.................................(discutir).
  8. Ellos.............................................(escribir) un correo electrónico.


  • Zorg dat je weet wat de werkwoorden betekenen. Tip: Gebruik Google Translate.
Zie je reader blz. 22, 23, 26, en 27
timer
5:00

Slide 11 - Slide

!A trabajar!

  • Vul de juiste vorm in van de werkwoorden  die eindigen op -AR,  -ER, of - IR.  Druk op het plusje voor het werkwoord en de vertaling.  Plaats het juiste werkwoord in de zin.


  1. Yo..................................................en Italia.
  2. Tú...................................................paella.
  3. Yo y Ana........................................un refresco (*frisdrank).
  4. Tú y Pablo.....................................las revistas (*tijdschriften)
  5. Marta............................................ en casa.
  6. Juan y Maria................................holandés.
  7. Yo...................................................un correo electrónico (*e-mail).
Druk hier voor de werkwoorden
  • (2) estar= bevinden
  • hablar = praten
  • comer = eten
  • escribir = schrijven
  • leer = lezen
  • beber = drinken


timer
5:00

Slide 12 - Slide

Evaluación


  • ¿Qué?
* Wat was je leerdoel?
* Hoe gaat je leerdoel?
* Wat moet je nog leren?

  • ¿Cómo?
* Con toda la clase
* LessonUp












timer
5:00

Slide 13 - Slide

Plaats het werkwoord in de zin:
El alumno..................(escribir) en el cuaderno.
A
escribe
B
escribes
C
escribas
D
escriba

Slide 14 - Quiz

Plaats het werkwoord in de zin:

Ellos...............(vivir) en la Helmond.
A
vivo
B
vivin
C
vivan
D
viven

Slide 15 - Quiz

Plaats het werkwoord in de zin:

Alberto...............(correr) por el parque.
A
corri
B
corre
C
corres
D
corra

Slide 16 - Quiz

A/ B: Ik kan een mening geven en ik iets vertellen over mijn huis.

(1) Ik kan de regelmatige werkwoorden die eindigen op -AR vervoegen.
(3)Ik kan de regelmatige werkwoorden die eindigen op - ER/ -IR vervoegen.

A
Goed
B
Redelijk
C
Matig
D
Slecht

Slide 17 - Quiz

Wat wil en/of moet je nog weten om je leerdoel te behalen?

Slide 18 - Open question

Fin de la clase...



  • ¿Preguntas?

  • Wat ging goed? Wat ging minder goed?

  • Wat doen we de volgende les?
* Kijk eens in je planner. Wat doen we de volgende les?
* ¿Deberes?


  • ¿Qué tal la clase?




Slide 19 - Slide

¿Qué tal la clase?

Slide 20 - Slide

Opmerkingen








    Slide 21 - Slide