Woordsoorten

 Voornaamwoorden

Noteer twee voorbeelden van een:

1. Persoonlijk vnw

2. Bezittelijk vnw

3. Wederkerend vnw

3. Vragen vnw

4. Aanwijzend vnw

5. Betrekkelijk vnw

6. Onbepaald vnw

1 / 25
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

 Voornaamwoorden

Noteer twee voorbeelden van een:

1. Persoonlijk vnw

2. Bezittelijk vnw

3. Wederkerend vnw

3. Vragen vnw

4. Aanwijzend vnw

5. Betrekkelijk vnw

6. Onbepaald vnw

Slide 1 - Slide

Woordsoorten
Wat is een persoonlijk voornaamwoord?

Slide 2 - Slide

Woordsoorten
Wat is een bezittelijk voornaamwoord?

Slide 3 - Slide

Woordsoorten

Wat is een wederkerend voornaamwoord.


Tip: het komt altijd samen met het werkwoord vergissen.


Noteer

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Het koppelwerkwoord



zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen

Slide 7 - Slide

Bijwoord

Zegt iets over een ander woord dan het zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld een:


- Werkwoord

- Ander bijwoord

- Bijvoeglijk naamwoord

Slide 8 - Slide

Bijwoord
  • Geeft vaak het volgende aan:

} plaats/richting

}reden/oorzaak

} tegenstelling

}(on)zekerheid

Slide 9 - Slide

Bijwoord

Is niet hetzelfde als bijwoordelijke bepaling.


Bijwoord = woordsoort

Bijwoordelijke bepaling = zinsdeel


Een bijwoordelijke bepaling bevat vaak een bijwoord

Slide 10 - Slide

Voorbeelden

- Zij is een heel  aardige vrouw.

- Zij woont in het huis hiernaast.

- Zij zaten allemaal buiten.

- Misschien doe ik het.

Slide 11 - Slide

Hij tekent een BIJZONDER mooie auto.
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 12 - Quiz

IK heb gisteren gevoetbald.
A
aanwijzend vnw
B
hulp ww
C
persoonlijk vnw
D
bijwoord

Slide 13 - Quiz

De pen zit IN de etui.
A
bijwoord
B
hulp ww
C
voorzetsel
D
zelfst. nw

Slide 14 - Quiz

Het GROENE bankje staat op het gras.
A
voorzetsel
B
aanwijzend vnw
C
bijwoord
D
bijv. nw.

Slide 15 - Quiz

Het groene BANKJE staat op het gras.
A
bijwoord
B
zelfst. nw
C
lidwoord
D
wederkerig vnw

Slide 16 - Quiz

Ik HEB gisteren heerlijk geslapen!
A
bijwoord
B
zelfst. ww
C
hulp ww
D
voorzetsel

Slide 17 - Quiz

VANAVOND ga ik naar de film.
A
bijwoord
B
voorzetsel
C
bijv. nw
D
zelfst. nw

Slide 18 - Quiz

Ik kijk uit HET raam.
A
lidwoord
B
zelfstandig nw
C
aanwijzend vnw
D
bijwoord

Slide 19 - Quiz

Het groene bankje staat OP het gras.
A
voorzetsel
B
lidwoord
C
bijwoord
D
onbepaald vnw

Slide 20 - Quiz

Een bijwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quiz

Zij geven ELKAAR een cadeau.
A
wederkerig vnw
B
wederkerend vnw
C
zelfst. nw
D
bijwoord

Slide 22 - Quiz

In de zin 'De auto die hij tekent is heel mooi' is het woord MOOI een:
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 23 - Quiz

In de zin 'Hij tekent een heel mooie auto' is het woord HEEL een:
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 24 - Quiz

In de zin 'Waar ga jij naartoe op je skateboard?' is het woord WAAR een:
A
vragend voornaamwoord
B
bijwoord
C
voorzetsel
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 25 - Quiz